Carrosseriebouwers (beschrijvingen)
Carrosseriefabriek Martens Wijchen B.V. was gevestigd aan de Kasteellaan 40 te Wijchen. De activiteiten van de vennootschap bestonden uit de uitoefening van een carrosserie- en wagenbouwbedrijf. Ultimo 2003 zijn de activiteiten verkocht.
Rond 1900 runt Jan (op zijn Limburgs Sjan) Claessens een timmerwerkplaats/wagenmakerij in Burchten. In die tijd had Sjan een drukbeklante wagenmakerij, uit de verre en nabije omtrek kwamen de boeren met hun gerei en “gescheer” naar deze bekwame vakman, die hun “getuug en gereef” weer netjes in orde maakte. De wagenmakerij bloeide en in die prille jeugd lag de grondlegging van de carrosseriefabriek. Zoon Leo trad in de voetsporen van zijn vader, een harde werker met een gezond stel hersens. De jongeman maakte de overgang van wagen naar vrachtwagen mee en ging mee met zijn tijd.
De KMS (Koninklijke Maatschappij Schelde) was een bedrijf dat zich bezighield met scheepsbouw en scheepsreparatie. Na de Tweede Wereldoorlog bouwde de KMS ook aluminium carrosserieën voor Crossley-autobussen. Deze waren ontworpen door Verheul en bestemd voor de NS en de dochterondernemingen daarvan. Ook voor een aantal particuliere openbaarvervoerbedrijven heeft De Schelde in die periode bussen vervaardigd.
Van wagenmaker tot carrosseriebouwer: Deckers Carrosserie te Zoeterwoude
Aan het eind van de negentiende eeuw dreef Cor Angenent [1] een wagenmakerij in Zoeterwoude-Dorp aan de Dorpstraat 74 tegenover de kerk. Hij was niet alleen wagenmaker, maar ook kastelein van de plaatselijke herberg ‘Het Wapen van Soeterwoude’, later bekender onder de naam ‘Café Angenent’. Cor was in beide beroepen in het voetspoor getreden van zijn vader Leonardus (Leo) Angenent, wiens naam al in 1867 werd vermeld in de ‘Leydse Courant’ omdat in zijn huis in Zoeterwoude een openbare verkoping werd georganiseerd. Daarnaast werden in het café vele vergaderingen en lezingen gehouden. De naam van Leo Angenent als wagenmaker duikt voor het eerst op in een bericht in het ‘Leidsch Dagblad’ van 8 augustus 1888 waarin melding werd gemaakt dat Leo’s dochter op 16-jarige leeftijd was verongelukt.
Nadat ook Leo was overleden gingen zowel het café als de wagenmakerij over op zijn enige zoon Cor. Zijn naam als wagenmaker komen we voor het eerst tegen wanneer hij met een advertentie in het ‘Leidsch Dagblad’ van 23 oktober 1893 te koop aanbiedt: ‘eene nieuwe Tilbury, een Jachtwagen met zakkende ramen, twee Kaasbrikken, een zoo goed als nieuwe Jacht- en Tentwagen en eene Tilbury voor een bok.’ Een volgende advertentie stond op 10 oktober 1903 in het ‘Leidsch Dagblad’. Hierin bood Cor aan: ‘een gebruikte, doch in goeden staat zijnde Omnibusbreak voor zes personen’.
Carrosserie Tielemans werd opgericht in 1912 door F. Tielemans. Het bedrijf zat toen aan de Tongelresestraat, te Eindhoven. Later verhuisd naar de Urkhovenseweg 7 te Eindhoven. Het bedrijf werd overgenomen door de neven en kleinzonen W.F.P. Tielemans en W.M.C. Tielemans, maar wegens gebrek aan opvolging werd het bedrijf verkocht in 2000.
"Te Schore brandde in den nacht van 19 op 20 November 1934 de carrosserie-fabriek Zeelandia geheel af; slechts het woonhuis bleef met eenige schade gespaard."
bron: Zeelandboek.nl
Verdere gegevens niet bekend
met dank aan Hans Veenenbos
De "Zevla-fabriek", die eigendom was van de heer R.J. de Kraker uit Axel, werd voornamelijk bekend door de Zevla-carrosserie. Die was leverbaar in twee types, Zevla I en Zevla II.
De Zevla I was een luxe-bestel-carrosserie, die zowel voor personen- als voor goederenvervoer gebruikt kon worden.
De Zevla II was hieraan gelijk, maar in een eenvoudiger versie.
Beide types waren geschikt om zowel op een Ford als op een Chevrolet chassis gemonteerd te worden. Daarom werden ze verpakt en wel door het hele land verzonden, waarna ze door de dealer op het chassis konden worden geplaatst.
Willemsen's Carrosseriefabriek en spuitinrichting te Kesteren
De A.R.M. (Amsterdamsche Rijtuig Maatschappij) ontstond in de jaren tachtig van de negentiende eeuw door een overname van de Amsterdamsche Rijtuigvereeniging I. de Groot en Compagnie (A.R.V. opgericht in 1880) door de Rijtuig-Maatschappij (R.M., opgericht in 1882). Beide firma's waren actief als taxibedrijf met paard en rijtuig.
Via een nieuw opgerichte dochteronderneming, de ATAX, maakte de A.RM. in juni 1909 de overstap naar taxivervoer met elektrische auto's. In 1912 volgde een overname van de Automobiel Exploitatie Maatschappij (A.E.M., de in 1911 door de Spyker-fabriek opgezette concurrent van de ATAX). Na de Eerste Wereldoorlog begon de opkomst van benzinetaxi's. In januari 1919 werd door de A.R.M. haar grootste concurrent de TAM overgenomen, waarna geheel werd overgaan op benzineauto's. In februari 1926 werd de laatste elektrische taxi in Amsterdam uit dienst genomen.
Naast het taxibedrijf hield de A.R.M. zich ook bezig met de import van diverse automerken, zoals de Maxwell (1914-1924); Peerless (1916-1919); Austro-Daimler (1919-1927); Minerva (1919-1931); Mathis (1923-1929); DeSoto (1928-1930); REO (1929-1935); Panhard (1932-?) en de SAAB in 1952. Ook werden vrachtwagens van Minerva, REO, Auto-Traction, Laffly en Somua verkocht. Daarnaast werden ook enkele tientallen elektrische reinigingsvoertuigen van het merk Elite verkocht aan diverse Nederlandse gemeenten. Zo groeide de A.R.M. tegen het eind van de jaren twintig van de vorige eeuw uit van een verhuurbedrijf van paarden en rijtuigen tot een groot garage- en transportbedrijf met meerdere vestigingen in Amsterdam. In 1932 werd de A.R.M. ook dealer voor Renault, zij het slechts voor korte tijd. Men had ruime autostallingen in de Gabriel Metsustraat en de Pieter Jacobszstraat en vanaf 1925 een showroom aan de Nassaukade met daarbij stallingsruimte voor 120 auto's (Klik op de foto hieronder voor een grotere versie).
De directie van de A.R.M. in december 1925: zittend de heer. H. Heijbroek, directeur en de heer H. Houtgraaf. Staand v.l.n.r. de heren H. v.d. Weg, W. Gericke, W.J. Kollewijn en F. Wickevoort Crommelin (Klik op de foto voor een grotere versie).
In de koetsenfabriek van de A.R.M. werden niet alleen de eigen taxi's van nieuwe carrosserieën voorzien als deze versleten waren, maar later ontwierp en maakte men ook zelf carrosserieën. Een voorbeeld is de sportcarrosserie hieronder, in 1924 gebouwd op het chassis van een FIAT 519.
Ook de geïmporteerde vrachtwagenchassis werden vaak in eigen beheer van voornamelijk autobus-carrosserieën voorzien. Dit gebeurde in de garage aan de Overtoom in Amsterdam. Op de foto hieronder links de opbouw van de bussen, rechts de reparatieafdeling. (Klik op de foto voor een grotere versie). De beide auto's met de daarop de ronde 'erebogen' zijn reclameauto's voor brood. Dit was een vijfjarige algemene "Eet meer brood" campagne van de Bakkers Unie waarbij de auto,s door geheel Nederland reden. Op de boog en aan de zijkant stond de tekst 'Eet meer brood' daaronder was de laadbak in de vorm van een brood. Hieronder de reclame van de Zeelandia Fabriek in Zierikzee.
De constructie- en reparatiehal aan de Overtoom in 1927. De gehele oppervlakte besloeg circa 10.000 m2, waarvan alleen al de reparatiewerkplaats 3000 m2 voor zijn rekening nam (Klik op de foto hieronder voor een grotere versie).
Door vele ervaringen in het eigen bedrijf en door reacties van klanten besloot men zelf een licht vrachtwagenchassis te construeren dat zou beantwoorden aan vele wensen, wat betreft economisch gebruik en laadvermogen. Het chassis werd ontworpen door dhr. N. J. Kollewijn en werd volgens zijn instructies in Frankrijk gemonteerd.
Onder de naam A.R.M. werd op de RAI-tentoonstelling in januari 1929 het nieuwe 2-tons chassis geëxposeerd en dit oogstte bij de vervoerders veel succes. De wielbasis bedroeg 3,82 m. en de spoorbreedte was 1,50 m. Er zat een viercilinder Chapuis-Dornier motor in met een cilinderinhoud van 1,58 ltr. De wagen kon door de A.R.M. van een opbouw worden voorzien, geheel naar wens van de koper. Toch werden er slechts enkele van deze lichte vrachtwagens verkocht.
Later, in 1936, ontwierp dhr. Kollewijn, samen met ir. A.J. Rutten een trambuschassis voor de R.E.T te Rotterdam. Dit chassis werd bij de A.R.M. gebouwd en was voorzien van een M.A.N-Dieselmotor. De carrosserie werd gebouwd door Verheul in Waddinxveen. Twee van deze bussen werden aan de R.E.T geleverd (R.E.T. nrs. 60 en 61). Grote foto's van deze 42-persoons wagens werden getoond op de Berlijnse autotentoonstelling en het ontwerp trok ook daar bijzondere aandacht door de rationele ruimte-en gewichtsverdeling. Toch is het bij deze twee R.E.T. bussen gebleven. De A.R.M. bouwde daarna geen automobielen meer, maar bleef wel actief als importeur en als vertegenwoordiger van de Duitse M.A.N. trucks.
Na de Tweede Wereldoorlog hield de A.R.M. zich voornamelijk bezig met autoverhuur en later ook auto-lease. Via diverse overnames door en fusies met andere bedrijven kwam de A.R.M. in 2000 in handen van de Kroymans Corporation, een moederbedrijf van circa 150 ondernemingen. Kroymans ging failliet in 2009, maar na een doorstart in 2010 werd de A.R.M. samengevoegd met het autoleasebedrijf J&T Autolease.
Tekst Rutger Booy met gebruikmaking van onderstaande bronnen:
Bakker, Jan: artikel in het Conam Bulletin nr. 2 van november 1994
Bos, Ariejan; Groningen, Hans van; Mom Gijs; Vinne, Vincent van der: Het paardloze voertuig, de auto in Nederland een eeuw geleden. Kluwer 1996
Maurer, Jac: Renault, 100 jaar in Nederland. Uitgeverij Aprilis, 2006
Wallast, Martin: Historisch overzicht van de Nederlandse Automobielindustrie, Uitgeverij Omniboek, 1979
Wikipedia, lemma A.R.M.
In april 1921 exposeerde de Twentsche Carrosseriefabriek van Nunen & Peeze uit Hengelo op de Nederlandsche Automobiel-tentoonstelling (gehouden in de Haagsche Dierentuin) met een Landaulette Limousine op een Steyr chassis. Verder niets bekend.
In 1951 begon Jan Jurrien van Bergen een eigen bedrijf dat gespecialiseerd was in het maken van carrosserieën en brandweerwagens. Het werd bekend onder de naam Berwi, afgeleid van Van Bergen Winschoten. In de eerste jaren bouwde hij vooral brandweerwagens met pompen die geleverd werden door zijn broer (Andries Heero van Bergen, Heiligerlee), maar in latere jaren begon hij ook andere pompen in te bouwen. Zo had hij korte tijd een samenwerking met Motorkracht en Ajax de Boer. Voor Ajax de Boer bouwde hij in de loop van de jaren nog meer brandweervoertuigen. Ajax de Boer was onder andere importeur van Ziegler uit Duitsland.
De Firma J. Beks Jr., carrosserie- & wagenbouw te Groningen verkocht (of maakte?) de W.F.K. motortruck (of in gewoon Nederlands: ijzeren hond). Verder is hier niets over bekend.
Cor Gaarthuis, geboren in 1913, was een zoon van de plaatselijke smid Gaarthuis. Rond 1928 gaat Cor, slechts vijftien jaar oud, werken bij wagenmakerij en carrosseriebouwer Vlug in Alkmaar. Hij bleek al snel een jongeman te zijn met ‘gouwe handjes’, die zich specialiseerde in de vooroorlogse periode in plaatwerk en lassen, zowel elektrisch als autogeen. Na twaalf jaar werken bij de firma Vlug moest hij van de Duitsers in 1940 verplicht gaan werken bij carrosseriebedrijf Jac. Met in Alkmaar. Op 5 mei 1945 was de bevrijding en 6 mei was Cor Gaarthuis weer terug bij Vlug.
Willem van 't Riet begint in 1919 een carrosseriebedrijf in Alphen aan den Rijn, in het voormalige pand van wagenmakerij/smederij van A.L. van Vulpen. In de jaren zestig van de vorige eeuw wordt dit bedrijf overgenomen door zijn zoons Jan en Bart, die dit tot 1988 hebben voortgezet.
De hele geschiedenis van dit bedrijf valt te lezen in een artikel in 'De Viersprong' uit 2007 (in .pdf)
Carrosseriebedrijf Medema is opgericht in 1928 onder de naam Elektrische Carrosseriebouw P.Medema Wzn. In de bedrijfsnaam is in die tijd de toevoeging Wzn opgenomen, wat duidt op Willemszoon. De vader van Pieter Medema heette Willem en was van beroep wagenmaker.
Hoofdzakelijk bouwde Medema autobussen en vrachtwagens en een enkele automobiel. Tot de afnemers behoorden voor de Tweede Wereldoorlog enkele toonaangevende Groninger vervoersbedrijven als de GADO te Hoogezand, OG te Winschoten en de DAM te Appingedam. Daarnaast betrokken veel touringcarondernemingen in de Noordelijke provincies door Medema gebouwde bussen.
De firma Medema, die in 1938 in een naamloze vennootschap werd omgezet, was een betrekkelijk kleine carrosseriebouwer met een geringe productie. De nadruk lag op kwaliteit, vakmanschap en vormgeving, maar de keerzijde van de medaille was de lange levertijd, hoge aanschafprijzen en het relatief hoge gewicht. Andere busbouwers gingen geleidelijk over op seriebouw en Medema’s orderportefeuille was aan het eind van de jaren vijftig nagenoeg leeg.
Carrosserie- en aanhangwagenfabriek Firma Schrör & Vriend B.V., te Lichtenvoorde
In de jaren twintig van de vorige eeuw begonnen de heren Schrör en Vriend een fabriek voor Transportwerktuigen, Machines, Trailers en Aanhangwagens in Winterswijk. Later verhuisde de firma naar Lichtenvoorde. De initialen van de pioniers staan nog in de huidige naam ESVE. In 1992 werd de trailerbouwfabriek overgenomen door de Eeftink Rensing Groep.
bron: website ESVE
Korte familiegeschiedenis van het carrosseriebedrijf Loeffen uit Wijchen (door Kees Dekker)
Het begon allemaal met opa Gerrit. Hij was timmerman en bouwde in 1928 een woonhuis aan de Heumenseweg te Alverna. Samen met zijn vrouw Wies kregen ze er 7 kinderen. In 1948 startte Gerrit in een schuurtje achter het huis een carrosseriebedrijf. De zaken gingen goed en vier jaar later (1e steenlegging 28-02-1952) kon het schuurtje worden vervangen door een loods waarin ook ruimte was voor een spuiterij. (zie de foto hieronder)
Willem G. van Steenis begon in 1927 als wagenbouwer in een gewone stadse woonwijk, de Willem van Hillegaersbergstraat 39 in Rotterdam-Noord. Later werd overgestapt op het maken van carrosserieën voor vrachtwagens. Na de Tweede Wereldoorlog had Van Steenis (met dubbel-e) veel vaste klanten, onder andere de vrachtwagentjes van J.C. Tims (de drankenfabrikant van Royal Club tonic, Si-Si en Pepsi-Cola); Niehuijs en van den Berg, een bedrijf in de Rotterdamse haven met de grote Borgward 1800 bestelbussen en Mercedes 319 busjes. Maar ook De Heer bonbons en chocolade (Magirus - bolkop), Verkade (de Chevrolets waarvan de laadbak met schuifzeilen werd afgesloten) waren klant. Net als Radio-Holland (die onderhield communicatieapparatuur van en voor schepen) en de RTD (Röntgen Technische Dienst).
In het bedrijf werden moderne toepassingen gecombineerd met traditionele ambachtelijke techniek. De dagelijks leiding lag in handen van twee of drie broers met elk hun eigen taken. De oude mijnheer van Steenis ('Mijnheer Willem', maar zo werd hij alleen achter zijn rug om genoemd) was lid van een bevindelijke geloofsgemeenschap. De sfeer in het bedrijf was erg serieus, bijna formeel; onwelgevallig woordgebruik werd niet op prijs gesteld.
Half jaren zestig verhuisde Van Steenis naar de Spaanse Polder, een industriegebied in Rotterdam-West, maar uiteindelijk ging het bedrijf in begin jaren negentig failliet. Er werd een doorstart gemaakt onder een nieuwe naam 'Stenis'. De tweede 'e' vond men te moeilijk in de marketing en men beoogde een breuk met de oude tijd. In september 1991 begon Van Steenis samen met Deckers Carrosserie in Rotterdam een carrosseriebedrijf onder de naam 'Deckers van Stenis'. Toen Deckers in 1993 failliet ging bleef dit bedrijf buiten het faillissement en ging door onder de naam 'Carrosseriebouw van Stenis'. In 2014 is dit een gezond bedrijfdat nog steeds is gevestigd in de Spaanse Polder te Rotterdam.
(Met dank aan Feike Gercama).
Bram Koster begint Koster Carrosserie in juli 1947. Het bedrijf stopt in 1985 door ziekte van de eigenaar.
De familie Jongerius woonde in de Bastiaanshof, een boerderij aan de kanaalweg te Utrecht. Jan Jongerius werd geboren in 1888 als het zesde kind van deze familie. Hij begon zijn carrière in de groentehandel van zijn vader. Het bedrijf leverde groente en fruit aan de vele kazernes in Utrecht en omgeving. In 1920 nam hij het bedrijf van zijn vader over aan het Merwedekanaal, dit kanaal was nog niet zolang geopend, pas in 1892 werd het geopend voor de scheepsvaart. Hoewel het kweken van groente en fruit zijn belangstelling bleef houden, maakte hij een ommezwaai naar het verkopen en maken van vervoersmiddelen.
Nadat Carrosseriefabriek Hover & Van Bergen in 1942 wordt ontbonden gaat Mathijs van Bergen alleen verder. Het adres is wisselend Havenstraat 3 A, 3 D en 11. Wat hier achter steekt is niet duidelijk. Wel duidelijk is dat Van Bergen zijn fabriek per 1 augustus 1943 verplaatst naar de Broekseweg 25, ook in Eindhoven. Het pand aan de Havenstraat wordt dan afgebroken om ruimte te maken aan de nieuwbouw van het automobielbedrijf van Jacques van der Meulen. De oorlog weet Van Bergen blijkbaar goed te doorstaan. Er worden brancards en carrosserieën gemaakt en gerepareerd, maar ook rijtuigen. Direct na de bevrijding van Eindhoven op 18 september 1944 zijn er al personeelsadvertenties te vinden. Kort daarna bouwt Van Bergen jeeps afkomstig uit de oorlogsdump om tot stationwagens. Door de grote vraag zou Van Bergen zelfs tot seriebouw zijn overgegaan. In het tijdschrift van de Eigen Vervoerders Organisatie wordt er reclame voor gemaakt. Het bedrijf werkt in die tijd ook veel voor DAF. Met als datum 15 mei 1959 wordt Carrosseriefabriek M.H.A. van Bergen, nog steeds gevestigd aan de Broekseweg 25, bij de Kamer van Koophandel als opgeheven uitgeschreven.
Bron: Paul Vlemmings, artikel in het Conam Bulletin, 2020/3
De geschiedenis van Heiwo begint in 1926 als wagenmakerij onder de naam Heida's Carrosserieën Wolvega, waaruit de hedendaagse naam is ontstaan van Carrosseriefabriek Heiwo B.V. Vanuit de wagenmakerij ontstond een allround carrosseriebedrijf, waar plywood en koel- / vriesopbouwen voor opleggers, aanhangwagens en trucks worden geproduceerd. Heiwo is van oudsher een innovatief bedrijf. Zo was Heiwo in 1953 de eerste fabrikant in Europa die zich specialiseerde in de productie van geheel aluminium carrosserieën. In 1970 werd aangevangen met de productie van geïsoleerde sandwichpanelen.
(bron: website van Heiwo Carrosseriebouw)
Be-Ge uit Meppel niet alleen cabines voor Scania-Vabis in Zwolle, maar ook voor Volvo in België. In 1966 lijfde Scania het carrosseriegedeelte van de Be-Ge groep (Zweden en Nederland) in en werden alleen nog maar cabines voor Scania geproduceerd. In 2002 werd de fabriek gesloten. In 2005 werd echter de fabriek heropend, maar cabines worden er niet meer gemaakt
zie artikel uit 1964 hieronder:
In 1935 startte Willem Mulder, zelf zoon van een wagenmaker, zijn bedrijfje in Werkhoven.
In 1912 start Johannes van Eck een carrosseriebedrijf aan de Kortenhoevenseweg in Lexmond. Hij begint met het maken van boerengereedschappen zoals kruiwagens, melkkrukken, houten cabines en opbouwwagens. Vanaf 1932 ruilen Johannes van Eck en één van zijn vier zonen de boerenwagens in voor cabines en laadbakken op A en T Fords.
Na een brand in 1961 verhuist de fabriek naar de overkant van de Kortenhoevenseweg. Daar wordt in 1966 het koeltechnisch gedeelte toegevoegd, Transfrigo BV. Vervolgens wordt in 1986 in Beesd een brandweerwagenfabriek, aan de Oude Waag 24, aangekocht. De fabriek in Dongen wordt opgeheven en het personeel van Dongen verhuist mee naar Beesd. Daar legt Van Eck zich toe op de productie van opleggers en aanhangwagens.
N.V. Brandspuitenfabriek v/h A. Bikkers & Zoon te Rotterdam
Bikkers bouwde enkele stoomvoertuigen voor het reinigen van rioolputten reclamezuilen enz.
Grondlegger van de "Rijtuigenfabriek en wagenmakerij J. Geesink" te Weesp was in 1875 Jacobus Geesink jr. Hoewel de vader van Jacobus Geesink jr. een eigen wagenmakerij had in Zwolle, volgde hij zijn vader niet op in de zaak. Deze was eerder na een kennismaking met een jonge dame, welke later zijn vrouw zou worden, vertrokken naar Weesp waar hij werk vond als meesterknecht bij de "Nederlandsche Stoom- Wielen- Wagen en Rijtuig-fabriek".
"Zorg dat je je vak verstaat en kijk goed om je heen", was de lijfspreuk van smid Jacobus Kimman. Overgrootvader Kimman was door zijn liefde voor dit vak ten voeten uit het type van de ouderwetse ambachtsman. Iemand die er plezier in had het weerspannige materiaal zijn wil op te leggen.
Nederlandsche Automobiel Maatschappij, 's-Gravenhage
Klik op onderstaande afbeeldingen voor een vergroting
Deze en onderstaande advertenties komen uit de Autokampioen jaargang 1949
Izaäk Marinus Verhulst begon in 1919 een wagenmakerij in het Westnieuwland te Vlaardingen. De zaak ontwikkelde zich van het maken van handkarren via carriers tot het maken van carrosserieën op bedrijfsauto's. Het volledige verhaal is beschreven door de zoon van Izaäk, Kees Verhulst, in het Tijd-schrift van de Historische Vereniging Vlaardingen, uitgave juni 2002. Het artikel staat hieronder (klik op de foto's voor een vergroting).
Carrosserie & Wagenbouw Kuip, Wognum
In 1799 vestigt Tijmen Kuip, afkomstig uit Enkhuizen, zich als wagenmaker/herbergier te Wognum. Zijn zoon Tijmen en kleinzoon Carel zijn de opvolgers. Carel trouwt met Elizabeth Bot. Zij krijgen negen kinderen, van wie er drie in het bedrijf komen: Piet, Tijmen en Nico. Als Carel overlijdt, zet zijn weduwe het bedrijf voort onder de naam ‘Wed. C. Kuip en Zonen’. Zoon Carel vertrekt naar Hem, waar hij een carrosseriebedrijf begint, dat nog steeds bestaat.
H. Hover begint in 1905 een rijtuig- en wagenmakerij aan de Sloterbeekstraat in Venlo, waar hij in 1913 ook begint met de bouw van carrosserieën voor automobielen. Enkele jaren later, het is dan 1921, verkoopt hij zijn fabriek aan Kusters, die in de Sloterbeekstraat de zaken voortzet als ‘Venlosche Carrosserie & Rijtuigfabriek v/h J.H. Hover’. Dat pand blijft nog enkele jaren in gebruik door Kusters maar hij verruilt samen met inmiddels compagnon Lemmens oktober 1924 voor een nieuw pand elders in Venlo. Tussen 1921 en 1924 leeft Hover waarschijnlijk van de opbrengst van de verkoop van zijn nering én van de huuropbrengsten van het pand aan de Sloterbeekstraat. Als dan de huurders Kusters & Lemmers vertrekken zit Hover met een leeg pand én zonder huurpenningen. Dan blijkt het bloed te kruipen waar het gaan kan. Hover heeft in zijn jaren als rijtuig- en carrosseriebouwer al van zijn ‘liefde’ voor het lakken van die voertuigen laten blijken. Hij besluit dan ook die oude voorliefde in zijn oude pand weer op te pakken.
Carrosserie - Fabrieken J.H. Hulsman, Den Haag
Op 19 april 1806 kocht Jacob Met een huis met erf aan de Middenweg in Heerhugowaard, waarop een Wagenmakerij gevestigd was. In de Schager Courant van 11 april 1911 adverteert Jac Met als Stoom-Rijtuigfabrikant met vestigingen in Heerhugowaard en in Alkmaar, later is hij ook carrosseriebouwer geweest en na de oorlog eerst Ford dealer en in het recente verleden Opel dealer. Het bedrijf is nog niet lang geleden door een andere Opel dealer overgenomen. Met het opruimen van de boedel kwamen fotoboeken tevoorschijn die aantoonden dat er in de twintiger jaren nogal wat carrosserieën gebouwd zijn. In mindere mate op personenauto basis maar vaker bestelwagens en bussen op T-Ford basis. Ze deinsden er niet voor terug om T-Fords ook van een nieuw chassis te voorzien met vier half elliptische bladveren in plaats van twee dwarse bladveren.