Import. bedrijfsauto's (beschrijvingen)
-goedkoop (wij blijven Hollanders), de prijs was destijds 31.900 gulden.
-8 ton laadvermogen (in de plaats van 6 ton van de GMC).
-laadbak GMC gemakkelijk over te zetten.
-hoogliggende cardan met 40 cm vrije hoogte, ideaal in zandsporen.
-lage gearing, geschikt voor in het terrein.
-een nieuwe auto, dus minder kans op reparaties.
Bovy uit Brussel bouwde vanaf 1904 auto's en vrachtwagens. Vanaf 1920 werden er alleen nog vrachtwagens gemaakt. In 1931 werd de naam gewijzigd in Bovy-Pipe.
Importeur was A. Donckers' Automobielbedrijf, Adrianastraat 21-29 te Rotterdam.
De Zwijndrechtse Auto Omnibus Onderneming (later De Jong Intratours) reed vanaf 1923 op het traject Zwijndrecht-Rijsoord-Rotterdam v.v. met een Bovy met een carrosserie van de Rotterdamse wagenmaker Hoogtijling. De Bovy leek te voldoen en algauw reden er zes exemplaren van rond. Maar na enkele jaren werden ook deze te licht bevonden, het motorvermogen was te laag om voldoende snelheid te kunnen ontwikkelen en ook de remmen hadden niet voldoende capaciteit toen het wegverkeer drukker en sneller werd. Verder bleken de achterassen nogal wat moeilijkheden op te leveren. Een van de Bovy bussen was een zeer apart geval. Deze wagen was oorspronkelijk gebouwd voor de Engelse markt, d.w.z. met rechtse besturing. Daardoor ook kon De Jong hem voor een zachte prijs op de kop tikken. Het stuur werd verplaatst maar de pedalen bleven andersom gemonteerd. Het was dus uitkijken geblazen met het bedienen ervan en wanneer er een nieuwe chauffeur op de bok zat, moest deze van tevoren altijd worden gewaarschuwd (bron: De Jong Tours in kort bestek van 1923 tot 1992, een geschiedschrijving van Truus de Jong – Leenheer)
De Eerste Schiedamsche Auto-Omnibus Dienst breidde zijn wagenpark in 1925 uit met vier Bovy’s en op 11 januari 1927 kwamen daar volgens de concessie nog eens twee Bovy’s bij. Zeer waarschijnlijk werden deze geleverd door Donckers, aangezien de E.S.A.O.D. een samenwerking met hem was aangegaan. Ook het bedrijf van Y. Alders startte op 7 januari 1924 een lijndienst tussen de Rusthoflaan en het Rozenburgerplein in Schiedam met 1 Bovy en 1 Dürkopp bus. Maar na het verkrijgen van de officiële concessie op 1 november 1927 bleek de dienst niet meer te functioneren en werd de vergunning op 20 december van dat jaar ingetrokken. (bron: De geschiedenis van het openbaar vervoer in Schiendam door René R. van der Beek).
G. Schuyf uit Rotterdam is voor zover bekend de laatste die zich op de import van de Four Wheel Drive bedrijfswagens stort. Het krantenbericht uit 1924 ("Het Autobusgevaar") is ondertekend met de initialen G.S., hoogstwaarschijnlijk G. Schuyf dus. Het artikel 1926 geeft alleen een adres: dat van G. Schuyf. Na 1926 loopt het spoor van deze vroege vierwielaandrijvers dood.
In 1909 wordt in de USA de Four Wheel Drive Auto Company opgericht. Het succes van de 4WD personenwagens in militaire tests leidde tot de ontwikkeling en productie van trucks. Deze trucks, met de nogal utilistische naam FWD (Four Weel Drive), hebben begin vorige eeuw ook Nederland bereikt. De import start april 1919 door ingenieur F.M. Beukers, Schiedam. Vrijwel meteen brengt hij deze activiteit onder in de Internationale Technische Handelsonderneming "ITHO". Nog geen jaar later, februari 1920, wordt N. Paquet, Delft de Hoofdvertegenwoordiger voor Nederland.
Eind 1919 wordt H. Bos uit Den Haag importeur. Hij blijft dat t/m 1921. In 1920 noemt hij zijn bedrijf overigens N.V. Lloyd's Handel Maatschappij.
Volgens onze gegevens is de I.A.M. in deze periode de officiële importeur, maar niet bekend is of The Daimler Company deze advertentie plaatste in samenwerking met de I.A.M.
Volgens een bericht in de Haagsche Courant werd de Atterbury door "Holland-Automobile" reeds geëxposeerd in september 1920
Atos (Berlijn) werd in november 1916 door ingenieur Paul Dahl opgericht onder de naam ‘Atos Vereinigte Motoren- und Flugzeugbau GmbH’. Het bedrijf vestigde zich aan de Kriemhildstrasse in het toen nog zelfstandige dorp Lichtenberg, dat echter vanaf de oprichting van Groot-Berlijn in 1920 tot het stadsgebied van Berlijn behoorde.
Direct na het einde van de Eerste Wereldoorlog adverteerde Atos al met een in ontwikkeling zijnde trekker die, vanwege de bijzondere flatbed-constructie, ook geschikt gemaakt kon worden voor het transporteren van goederen.
Atos als merk bestond slechts vier jaar, want in 1920 ging het bedrijf op in een naamloze vennootschap die in 1920 werd opgericht door de Berlijnse bankier Karl Ruhdorff. Hij voegde Atos, Herkules Motorpflugwerken, Norddeutschen Mühlenbau en Machinefabriek Dr. Carl Borower G.m.b.H.samen onder de naam NAHAG. Dit consortium ging verder met het produceren van de Herkules Type I, II en III tractoren die met motoren van respectievelijk 25-30 pk en 40-45 pk werden geleverd. NAHAG adverteerde daarnaast met een 7 pk Atos-bootmotor met achteruitversnelling.
In 1923 verliet Atos Motorenbau Gebrüder Bruns & Runia het consortium weer en ging zelfstandig verder met een nieuw hoofdkantoor aan de Friedrichstrasse in de wijk Kreuzberg, waar nog enkele jaren werd geproduceerd. Waarschijnlijk viel in 1931 toch het doek, want in dat jaar staat het bedrijf voor het laatst vermeld in het ‘Industrieel Adresboek’. De wereldwijde economische depressie zal ook dit bedrijf, net als vele andere in die tijd, de das om hebben gedaan.
Ondanks, of eigenlijk dankzij, de speurtocht van Martin ontstaat er een nieuwe vraag. Waarom adverteerde het bedrijf in juli 1918 met een adres op Boxhagenerstraße? Alweer een nieuw raadsel, totdat een Conam-lid …
Tekst: Martin Hoogerwerf
Nadat eind 1981 de vorige importeur Zwaans werd opgesplitst in twee bedrijven, kreeg de Nederlandse Bouw en Industrie Maatschappij de import van Mack toebedeeld. Het bedrijf adverteerde er echter niet of nauwelijks mee en ook mede door de hoge dollarkoers werden er vrijwel geen Macks verkocht.
In 1988 werd het Handels- en adviesbureau Monné opgericht door Martien Monné, een vroegere werknemer van Zwaans. Officieel verkocht de Nederlandse Bouw en Industrie Maatschappij eind jaren tachtig nog een aantal nieuwe Macks, maar feitelijk werd dit door Monné gedaan. Tot op dit moment (2016) lijkt Monné nog steeds actief met de verkoop en onderhoud van Mack trucks.
(Bron: Buurman, Gerlof, De historie van Mack truck in Nederland, 2004)
De firma Zwaans uit Alphen a/d Rijn was onder andere importeur van Japanse Toyota heftrucks, Franse Pontain kranen, Amerikaanse Crane rupskranen en maakte ook chassis voor kraanwagens met Kato opbouw. Mede door deze vele contacten in het zwaar transport, werd men in januari 1974 ook importeur van Mack. Er werden ongeveer 250 Macks verkocht, waarvan het merendeel in de periode 1976-1978.
Eind 1981 werd Zwaans gesplitst in twee bedrijven: Zwaans en de Nederlandse Bouw en Industrie Maatschappij. Zwaans behield de bouwmachines en de Nederlandse Bouw en Industrie Maatschappij kreeg de import van Mack.
bronnen:
Buurman, Gerlof, De historie van Mack truck in Nederland, 2004
Rutger Booy
Vanaf 1955/1956 neemt Floor’s Handel en Industrie de import van Mack weer ter hand. Het bedrijf was van oorsprong een transportonderneming die al vanaf 1947 met Mack reed voor het transport van stenen. Floor importeerde complete chassis, met motor, motorkap en cabine. De cabines werden veelal vervangen door nieuwe exemplaren die door diverse carrosseriebouwers werden vervaardigd.
Er werden diverse typen Macks verkocht, maar in augustus 1964 verloor Floor het importeurschap doordat Mack in 1960 het Franse merk Bernard had overgenomen en van daaruit zelf de import in Europa wilde gaan doen. Omdat er bij Floor nog een grote voorraad onderdelen aanwezig was, besloot men een eigen vrachtwagen te bouwen, de F.T.F.
(Bron: Buurman, Gerlof, De historie van Mack truck in Nederland, 2004)
advertentie april 1971
In 1923 wordt de International Harvester Co. in Rotterdam gevestigd. Blijkbaar was dit geen lang leven beschoren want in 1924 zoekt de International Harvester Company uit Chicago een kapitaalkrachtige autohandel of carrosseriefabriek voor de vertegenwoordiging in Nederland. Hierna wordt de import van International van 1925 t/m 1927 opgepakt door de Continentale Automobiel Mij in Amsterdam.
In november 1940 berichtte ‘Het Automobielbedrijf’ dat Louwman & Parqui de import op zich zou nemen van de Primus, een in Berlijn gefabriceerde elektrisch aangedreven tractor. Geen gek idee in een tijd waarin benzine en diesel een schaars product werden. De krachtbron is een seriemotor met dubbele collector van 80 volt en met een capaciteit van 11 kw bij ongeveer 1800 toeren. De accu is een rasteraccumulator, samengebouwd uit 40 cellen die een gezamenlijke capaciteit hebben van 300 ampère-uren. De Primus electro-tractor kon ongeveer 7½ tot 10 ton trekken en kon met één acculading ongeveer 80 kilometer afleggen bij een snelheid van 16 tot 20 km/u. Niet bekend is óf, en zo ja hoeveel, van deze electro-trekkers zijn geïmporteerd. Maar gezien de omstandigheden lijkt het niet waarschijnlijk.
De Franse fabrikant Somua had in 1914 het merk Schneider overgenomen (maker van de bekende Parijse autobussen). Deze chassis waren populair bij fabrikanten van voertuigen voor gebruik bij gemeenten, zoals veegauto's, sproeiwagens, vuilniswagens, en dergelijke. Bijvoorbeeld Laffly en Scemia kochten chassis van Sumoa, zetten er hun eigen carrosserie op en verkochten deze als Laffly-Schneider en Scemia-Schneider of als Scemnia-Sumoa en Laffly-Sumoa.
Scemia-Schneider (later Scemia) werd geïmporteerd door de A.G.A.M. van 1921 t/m 1923
In 1963 maakte de firma Nippon-Nederland N.V. plannen om naast personenwagen ook vrachtauto's van het Japanse fabriek "Prince Motors Ltd." te importeren. In een artikel in het Limburgs Dagblad van 30 november 1963 viel te lezen dat het zou gaan om twee-tons vrachtauto's. Niet bekend is of deze ook daadwerkelijk zijn geïmporteerd.
De Eerste Wereldoorlog is nog maar net geluwd, het is dus inmiddels eind 1918, of K. Landeweer in Utrecht biedt Kissel Kar Lastauto’s aan. Voorzien van een laadvlak met afneembaar hekwerk en een kap boven de bestuurderszitplaats en voorruit! Na deze eerste uiting blijft het vervolgens weer een tijdje stil rond de Kissel Kar.
advertentie november 1918
Na het faillissement van Hino Nederland N.V. in 1967 werden de import- en serviceactiviteiten van Hino in Nederland overgenomen door Toyota importeur Louwman en Parqui, die ze verkocht via hun zusterbedrijf G.I.V.A. (Gecombineerde Import Van Automobielen) te Leidschendam. Daarnaast zou G.I.V.A. ook de nog niet geassembleerde trucks in elkaar zetten en nog een honderdtal Hino-auto’s overnemen die nog aan de haven in Rotterdam stonden (er zijn ook berichten dat het over 200 auto’s zou gaan). Het was nadrukkelijk niet de bedoeling dat G.I.V.A. ook de assemblageactiviteiten in Vlissingen ging overnemen. Het aantal verkochte vrachtwagens is onbekend. In 1969 hield het definitief op met Hino in Nederland.
Lees hier wat aan de overname door G.I.V.A. voorafging.