Johannes Jacobus Molenaar werd geboren op 23 april 1891 te Amsterdam. Op 19 mei trouwde hij met Agnes Gerardina Meeuwissen. Het echtpaar kreeg twee kinderen, een dochter Gerarda Anna Molenaar (31 mei 1912) en zoon Johannes Leonardus (28 maart 1910). Begin jaren twintig opende Johannes Jacobus Molenaar een kleine garage in Hoevelaken en na een uitbreiding van deze garage in 1923 kwam er in 1924 in Hilversum een tweede garage bij.
In oktober 1928 opende J.J. Molenaar een geheel nieuwe, grotere garage aan het Stationsplein 5 te Amersfoort, recht tegenover het station. Het tijdschrift ‘De Autohandel’ sprak zelfs van “een waar autopaleis”, waar hij onder andere de merken Fiat, Citroën, Buick, La Salle en Cadillac verkocht. De garage in Hoevelaken werd in augustus 1929 verkocht aan Henri Nefkens.
Morris personenauto’s werden al in 1913 in Nederland geïmporteerd. Tot 1927 was er een opeenvolging van importeurs, zoals Archer in Amsterdam, de Haarlemsche Auto-Centrale, ‘De Handelsgeest’ in Amsterdam en de Eerste Nederlandse Automobiel- en Algemene Handelmaatschappij in Den Haag. Ondanks al die verschillende importeurs werden er in die jaren slechts weinig Morris auto’s verkocht. Daarom besloot William Morris een assemblagefabriek in Nederland te vestigen “om een snelle levering en goede service aan de Nederlandse Morris-coureurs te verzekeren.”. De N.V. Morris Automobielfabrieken werd op 29 oktober 1927 geopend in Rotterdam. Eind augustus 1929 verhuisde het bedrijf naar Delft, waar een assemblagefabriek werd opgericht. Het werd geen succes. Door massaproductie in Engeland werden Morris personenauto’s goedkoper en was assemblage in Nederland niet meer nodig.
Vanaf 1931 adverteerde Morris in Delft ook met MG-sportwagens en stelde tijdens de RAI-tentoonstelling in Amsterdam op de stand van Morris een grijze MG 18/80 Mark I ten toon. Deze 18/80 ging onverkocht terug naar Engeland. Helaas is niets bekend over de verdere verkoop van MG’s tijdens die show of van leveringen aan dealers en/of klanten.
Naast de andere merken verkocht Johannes Jacobus Molenaar vanaf begin 1932 MG’s en op 1 januari 1933 werd hij officieel importeur. In 1936 stopte de Morris-vestiging in Delft met leveringen en mede door de persoonlijke contacten van J.J. Molenaar met William Morris (dan al Lord Nuffield) werd de import van Morris-personenauto’s en vrachtwagens overgedragen aan zijn bedrijf. Beide merken, Morris en MG, werden voor het eerst geëxposeerd in 1938, op de laatste vooroorlogse RAI-tentoonstelling.
Al voor de oprichting was J.J. Molenaar actief voor de Bovag en vanaf 1932 was hij voorzitter van de afdeling Amersfoort. Vanaf 1937 maakte hij ook deel uit van de commissie die het voorbereidende werk deed voor het opstellen van de vestigingseisen voor het garagebedrijf. Ook vanaf 1937 zat hij in het bestuur van de uitgever van het Bovag-blad. Tot aan zijn overlijden in 1957 was hij bestuurslid van de Bovag. De sanering van de automobielhandel was iets, dat hem zeer ter harte ging. Toen nog niemand aan de mogelijkheid daarvan dacht, paste hij reeds eigenmachtig een ‘sanering’ in eigen bedrijf toe, door de door hem vertegenwoordigde automobielen ‘tegen catalogusprijs’ te verkopen en zich liever een klant te zien ontgaan dan kortingen te gaan weggeven.
De verkoop van zowel Morris als MG ging goed, maar het begin van de Tweede Wereldoorlog stopte alle handel met het Verenigd Koninkrijk en er konden geen auto’s meer worden geïmporteerd. Op verdenking dat hij een lid van de Britse Geheime Dienst zou zijn, werd J.J. Molenaar gearresteerd door de Duitse bezetter. Hij reisde zo vaak naar Engeland, zeiden de Duitsers. Tijdens zijn gevangenschap in Munster kreeg hij de gelegenheid om uit te leggen, dat dergelijke reizen nu eenmaal echt nodig zijn, als je Engelse auto’s importeert. Na enkele maanden werd hij vrijgelaten, maar bij terugkomst in Amersfoort bleek dat tijdens zijn afwezigheid het bedrijf onder Duitse controle was geplaatst. Hoewel het bedrijf zelfs gevorderd werd door de Duitsers, hebben ze nooit de 36 gloednieuwe Morris-personenauto’s gevonden die Molenaar had ingemetseld op de zolder. Direct na de oorlog had de Nederlandse overheid auto’s nodig voor het vervoer van voedsel en Molenaar was de eerste die deze Morris auto’s kon leveren.
Na 1945 begon de import van auto’s opnieuw. Morris Motors in het Verenigd Koninkrijk kon snel leveren, maar vanwege het tekort aan deviezen was de import van auto’s veel te duur. De oplossing voor dit probleem was om CKD-kits (CKD = Completely Knocked Down) te importeren en een assemblagefabriek te beginnen. Molenaar startte in 1948 in de van Jan Jongerius gehuurde fabriek in Jutphaas. Klik hier voor foto's en advertenties.
In januari 1953 werd aan de Nijverheidsweg in Amersfoort een grotere fabriek geopend. Dit was noodzakelijk omdat de verkoop van Morris-auto’s in Nederland snel toenam. Vooral de Morris-Minor, die voor het eerst te zien was tijdens de RAI-tentoonstelling van 1950, was een groot succes. In 1947 waren er slechts 1.500 Morris-personenauto’s geregistreerd in Nederland; tien jaar later was dit aantal gestegen tot bijna 15.000. Niet alleen personenauto’s zoals de Minor, de Oxford, de Six en de MG TD werden geassembleerd, het assortiment omvatte ook commerciële auto’s zoals de J-Type bestelwagens en de grotere 1½-tons, 3-ton en 6-tons vrachtwagens. Later werd dit uitgebreid met de nieuwere modellen, zoals bijvoorbeeld de MGA. Vanaf 1959 werden zelfs de Austin A40 en Austin A7 geassembleerd. Op het hoogtepunt van zijn assemblageperiode had Molenaar ongeveer 300 mensen in dienst waarvan 250 in de productie werkten. De output was bijna 4000 auto’s per jaar. Alle auto’s werden uitgerust met zoveel mogelijk lokale producten, zoals binnen- en buitenbanden van Vredestein, V-snaren, schokdempers, accu’s, radiateuren, schuifdaken van Coenen, lampen en autoradio’s van Phillips, autoruiten, bladveren, spanningsregelaars, zuigerveren, handremkabels, nitro lakken van Valspar, passeerhoorns en bekledingshoezen van Hamstra. Hierdoor werd aan de buitenlandse onderdelen ongeveer 50% binnenlandse veredelingswaarde toegevoegd.
J.J. en J.L. Molenaar in 1953
Niet alle auto’s waren bestemd voor de Nederlandse markt, Molenaar produceerde ook voor export naar landen als België, Duitsland, Frankrijk en Algerije. Vooral België was een winstgevende markt, aangezien de Belgische regering in 1953 had besloten de import van complete auto’s stop te zetten en alleen de import van PKD- of CKD-kits toestond om hun eigen assemblagebedrijven te beschermen. Een uitzondering werd gemaakt voor auto’s gemaakt in Nederland en deze waren zelfs vrijgesteld van invoerrechten.
Johannes Jacobus kampte al jarenlang met een slechte gezondheid. Hij overleed plotseling op 25 februari 1957 terwijl hij deelnam aan een vergadering van de Bovag.
Het management van het bedrijf werd overgenomen door zijn zoon Johannes Leonardus. Vanwege de stijgende kosten werd de assemblage van CKD-onderdelen begin jaren zestig minder rendabel. Door de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschappelijke Markt (de voorloper van Europese Unie) werd de import van nieuwe auto’s goedkoper en nam de concurrentie, vooral van de Japanse import, toe. De laatste 180 Morris personenauto’s werden in 1966 geassembleerd.
Door zijn overlijden op 29 oktober 1969 heeft J.L. Molenaar niet meer de oprichting in 1970 van British Leyland Nederland meegemaakt. Hierdoor mocht Molenaar niet langer Morris en MG importeren en werd slechts een dealer, hoewel een grote. Later, toen Morris en MG niet langer werden geproduceerd, werd Molenaar dealer van Citroën. Tegenwoordig bestaat het bedrijf nog steeds als holding voor verschillende garagebedrijven.
advertenties voor Morris personenauto's
advertenties voor Morris bedrijfswagens
advertenties voor MG
assemblage
Tekst Rutger Booy
Bronnen:
Artikel in De Autohandel d.d. 10 oktober 1957
Artikel in het Bovag-blad d.d. 24 januari 1953
Artikel in het Bovag-blad d.d. 2 maart 1957
Artikel in De Autokampioen d.d. 21 september 1957
Artikel in Het Automobiel d.d. mei 1984
Gravesteyn, Lex, Het Morris Prentenboek, 1966