Aanvullingen en opmerkingen m.b.t. de Rotterdamse Ford periode.
"No water, No factory Nonsense"
Na de vondst en de publicatie van de zeldzame afbeelding van de eerste locatie van de 'Ford Motor Co. of Holland' met de drie hallen aan de van Helmontstraat, begon de speurtocht naar een afbeelding van de tweede Ford locatie in Rotterdam. Hierin zijn we met toeval en geluk maar helaas (nog) niet volledig geslaagd, doch wel met genoeg informatie ter beeldvorming. In 2008 werd door het Gemeentearchief Rotterdam met een tentoonstelling herdacht dat in 1928 de Nenijto (Nederlandsche Nijverheidstentoonstelling) werd georganiseerd.
Aan het einde van de tentoonstelling werd één van de vier hallen overgebracht naar de Galvanistraat. Bij het samenstellen van de lijst Nederlandse carrosseriebouwers viel toevallig op uit de advertenties dat in de jaren dertig het bedrijf NETAM ook ooit in de Galvanistraat was gevestigd. Nader onderzoek leverde op dat, nadat Ford uit het gebouw was vertrokken, dit is betrokken door de firma NETAM. Omdat Ford heel kort in het gebouw heeft gezeten en NETAM ruim drie decennia, werd al vlug een afbeelding van het exterieur gevonden. Deze bevestigden dat we met het voormalig Nenijto gebouw te maken hadden, en met name Hal A.
Bouw Ford fabriek Rotterdam
Begin 1930 werd de eerste paal geslagen en de bouw was begin oktober 1930 gestaag gevorderd, waarbij het ijzeren geraamte reeds een flink eind boven de uitgestrekte blauwe schutting aan het Marconiplein uitstak.
Daags erna werd vanuit Keulen Henry Ford verwacht, die op doorreis naar Amerika, Rotterdam wel kon aandoen om de symbolische handeling van de eerstesteenlegging te verrichten. Echter deze officiële plechtigheid moest afgelast worden omdat Henry Ford in een vroeg stadium bij zijn gastheren aangaf van plan te zijn, dit niet te gaan doen.
De mythe van de historische woorden Henry Ford “geen water, geen Fabriek”
De conclusie dat het oude Ford-gebouw grenzend aan de nieuwbouw bij Marconiplein ligt, gaf een hernieuwd inzicht van verhoudingen weer, waarbij met de kaart in de hand gesteld kan worden dat de afstand water en fabriek zeer gering was.
Dit was net zoals in de voorafgaande jaren geen onoverkoombaar probleem, wat lichte achterdocht veroorzaakte of dit de werkelijke redenen was van het terugtrekken van Ford.
Een bezoekje aan het digitaal archief van de Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC) doet de achterdocht bevestigen, dat er iets meer aan de hand was, hieronder chronologisch weergegeven.
21 jan 1929: Het gerucht dat Ford naar Amsterdam gaat verhuizen wordt door de gemeenteraad van Rotterdam tegengesproken, en men deelt mede dat Rotterdam met de Ford directie tot een overeenkomst is gekomen. Ford Rotterdam zocht een industrieterrein dat dicht gelegen moest zijn bij het centrum van stukgoed aanvoer en dicht bij de scheepvaartonderneming.
Aan de eisen van Ford kon worden voldaan door de verkoop van een stuk grond (28.000 m2) niet ver van de huidige in gebruik zijnde fabriek in de Van Helmontstraat, tevens zou een steiger aan de Nieuwe Maas ten westen van de Benzinehaven worden gerealiseerd om verbinding te krijgen met groot scheepsvaarwater.
In afwachting van het gereedkomen van de bebouwing en door het op korte termijn opzeggen van het huurcontract van de drie (Ford)hallen aan de Van Helmontstraat door van Berkel wordt van gemeentewege met spoed een van de Nenijto gebouwen overgeplaatst en tegen een huurprijs ter beschikking aan Ford gesteld.
25 jan 1929: In de raad wordt de verkoop van het terrein aan Ford behandeld, waarbij er grote bezwaren van de oppositie zijn om de goedkopere prijs per m2 die werd berekend en de gunstige voorwaarden ten opzichte van andere bedrijven. De wethouder stelt dat men graag Ford wil behouden voor de werkgelegenheid en als reclame voor Rotterdam als industriestad, ook omdat men concurrentie had van twee andere locaties.
Na een moeizame vergadering wordt het voorstel tot de verkoop van het terrein aan de 'Ford Motor Company of Holland' (met onmiddellijke ingang omgezet in 'N.V Nederlandse Automobiel Fabriek') met aanvullende voorwaarden uiteindelijk aangenomen.
5 oktober 1930: Op zaterdag 5 oktober 1930 wordt Henry Ford ontvangen en krijgt een rondvaart met rondleiding langs verschillende bedrijven in Rotterdam aangeboden.
Reeds op 3 en 4 oktober had hij zich in Keulen door de Nederlandse directie laten informeren; de beoogde capaciteit word door hem (in zijn nieuwe plannen) als volkomen onvoldoende beschouwd.
Hij laat weten niet van plan te zijn de eerstesteenlegging te verrichten en geeft opdracht om op de best mogelijke manier van het gebouw af te komen.
8 oktober 1930: In de kranten kan men de geruchten vernemen dat de Ford-fabriek naar de Waalhaven gaat en behalve een zeer grote productiefabriek voor auto’s ook een vliegtuigfabriek (Vliegveld Waalhaven zat "om de hoek") verbonden zal worden.
24 februari 1931: Vanuit Amsterdam komt het bericht dat Ford op 23 februari met Gemeente Amsterdam een contract heeft getekend over een nieuw fabrieksterrein in de IJ-polder nabij Havens-West.
12 maart 1931: B&W Rotterdam beantwoord vragen uit de raad m.b.t. het plotselinge besluit naar Amsterdam te vertrekken.
Na het besluit van Henry Ford die de capaciteit van de nieuwe fabriek onvoldoende achtte met zijn (nieuwe) plannen, wordt samen met de Ford Directie nog enige mogelijkheden bekeken.
De mogelijkheid om op de bestaande locatie uit te breiden wordt in een rapport (21 oktober 1929), opgesteld door de directeur Gemeentewerken, door allerlei beperkingen en optredende problemen ontraden, zodat de aandacht moet gaan naar terreinen op de linker Maas oever.
Ford verklaart zich bereid 6,6 Hectare te nemen met optie op het restant van 8,8 Hectare. Doch naarmate de onderhandelingen vorderen wordt het terrein aan de Marconiplein een complicatie in het geheel.
Rotterdam had behoorlijk in Ford geïnvesteerd en tegen gunstigere en goedkopere voorwaarden dan gebruikelijk het terrein verkocht.
Ford wilde tegen de beste voorwaarden het terrein en het nog af te bouwen fabrieksgebouw aan de gemeente terug verkopen.
Dit geheel voor een prijs die door de gemeente te duur werd bevonden, en men ging ervan uit dat de “vergissing capaciteit ” en het daardoor verkeerd aangekochte benodigde terrein door de Ford directie niet voor 100% op de gemeente Rotterdam afgewenteld moest worden.
Echter door de koppeling in de onderhandelingen van de verkoop van het terrein aan het Marconiplein met opstal en aankoop nieuw terrein door Ford ontstond een gesteggel wat de sfeer, onderlinge relatie, en nog verdere tegemoet treden richting Ford behoorlijk onder druk zette.
Ondanks de moeilijke onderhandelingssfeer wordt de gemeente Rotterdam totaal verrast met een brief die men op 4 februari 1931 ontvangt met de mededeling dat men (=Ford) niet langer op (besluiten) antwoorden kan wachten, en men door het gebrek aan snelheid de vrijheid neemt om de onderhandelingen af te breken.
Daarna is de Ford directie met “vakantie” en voor de gemeente Rotterdam onbereikbaar, maar in het geheim worden onderhandelingen met de gemeente Amsterdam gevoerd.
Om de buit binnen te halen geeft Amsterdam allerlei gunstige voorwaarden af. Zelfs met de gewoonte van de heilige graal om terrein alleen in erfpacht uitgeven wordt gebroken, waardoor het terrein gewoon wordt verkocht (Bijna 60 jaar later, in 1990, doet men dit grootschalig voor de tweede keer om het hoofdkantoor en distributie Europa van Nissan naar zich toe te trekken).
Op 23 februari 1931 wordt het contract getekend. Direct hierna begint Amsterdam met de haven uit te diepen en om het gehele toekomstige fabrieksterrein een meter op te hogen om het bouwrijp te maken.
Pas hierna kan de fabriek (in een recordtijd) worden neergezet en volgens een advertentie uit oktober 1932 is Ford Amsterdam dan al volop in bedrijf.
De voorlopig oudste uitspraak toegeschreven aan Henry Ford met de strekking “geen water, geen fabriek” is voor het eerst in 1936 bij Ford PR publicaties teruggevonden, om vervolgens jarenlang een eigen leven te gaan leiden.