Over de vroegste geschiedenis in Rotterdam van het Nederlandse merk Omnia is vrij weinig bekend, voornamelijk omdat veel archieven tijdens het bombardement op 14 mei 1940 op Rotterdam verloren zijn gegaan. Wat we wel weten is dat begin twintigste eeuw het Ingenieursbureau ‘Omnia Engineering Works, Houwing & Co.’ zich vestigde aan de Leuvehaven in Rotterdam. Waarschijnlijk was het bedrijf eerder gevestigd in Antwerpen of Brussel. Welke van de twee is niet duidelijk, in een artikel uit 1907 werd geschreven over de Antwerpse firma Houwing & Co. en in een advertentie uit februari 1905 stond als adres 14, Rue de la Chancellerie, Bruxelles (Kanselarijstraat 14).
In Rotterdam hield Houwing & Co. zich bezig met de fabricage van en de handel in motorboten en losse motoren onder de naam ‘Omnia Engineering Works, Houwing & Co’. Omnia betekent ‘alles’ in het Latijn en ‘wens’ in het Arabisch. De scheepsmotoren werden verkocht onder het merk ‘Ludenia’. Niet veel later, in 1905, verhuisde de firma naar de Reederijstraat 2, op de hoek van de Boompjes, ook in Rotterdam.
De directie van Houwing & Co. werd gevormd door de heren Johannes Conradus Houwing en ir. Pieter Carel van Zuijderhoudt. Zij kenden elkaar omdat J.C. Houwing vanaf 29 november 1904 medefirmant was van P.C. Zuijderhoudt in de ‘Holland Coal & Fuel Company Houwing en Co.’ Eind 1905 besloten zij om naast scheepsmotoren ook automobielen te gaan fabriceren. Hiervoor werden de licentierechten gekocht van een Belgische firma, waarschijnlijk Dyle & Bacalan.
Volgens eigen zeggen had Omnia door deze licenties jarenlange kennis in huis gehaald en kon hierdoor auto’s bouwen met een grote reputatie. De auto’s werden waarschijnlijk gemaakt in een fabriekje aan de Oostkousdijk 16 te Rotterdam-Delfshaven. Er werd een prachtige brochure gemaakt waarin drie -getekende- typen personenwagens werden aangekondigd, plus een bestelwagen en een lichte vrachtwagen. Toch duurde het nog tot eind 1906 voor de productie op gang kwam.
Al in februari 1907 stond Omnia op de RAI-tentoonstelling (stand nummer 24) in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam. Hier stonden de reeds in 1905 aangekondigde auto’s, namelijk een licht chassis type B met een 10-12pk tweecilinder 2089cc motor met een wielbasis van 2,45 meter; een viercilinder 16-20pk chassis type C met 2,60 meter wielbasis en een chassis type D met een zware 45-55pk viercilinder van 8012cc inhoud en een wielbasis van 3,10 meter. Het lichtste chassis type B was ook leverbaar met een driecilinder 12-15pk motor en stond geprijsd voor 4250 gulden. Voor ongeveer duizend gulden kon een ‘double phaeton’ carrosserie op het chassis worden gebouwd, compleet met kap en met alleen portieren achter. Zonder verlichting, want niet iedere auto werd ook ‘s avonds gebruikt. Wie dat wel aandurfde, kon voor 175 gulden zijn wagen zowel voor als achter van acetyleenverlichting laten voorzien.
De lichtere typen hadden cardanaandrijving, maar de zware viercilinder moest het nog doen met een kettingoverbrenging, in 1907 toch al wat ouderwets voor een personenwagen. Op de RAI stand waren de bestelwagen en de vrachtwagen op chassis type E niet tentoongesteld. Deze twee konden geleverd worden met de drie- of viercilinder motor. Deze RAI-tentoonstelling was de eerste geheel elektrisch verlichte expositie en werd druk bezocht, een totaal aantal van 23.704 mensen liepen langs de geëxposeerde voertuigen.
Onder protest van de RAI-vereniging hield een maand later, van 8 tot 17 maart 1907, de ’s Gravenhaagsche Vereeniging voor den Rijwiel- en Automobielhandel ook een tentoonstelling in de Haagse Dierentuin. Hoewel minder groots opgezet dan de RAI was Omnia ook hier present. De Haagse firma E. Branbergen & Co., die niet alleen Omnia maar ook het merk Lorraine Dietrich verkocht, had stand nummer 31 in het bijgebouw, waar de verschillende typen van Omnia werden getoond. De auto's stonden op banden van het merk 'Persan'.
Een van de redenen dat Omnia hier exposeerde, kan zijn dat men toen al rond liep met plannen om de productie naar Voorburg te verhuizen. Het Haagse dagblad ‘Het Vaderland’ schreef rond die tijd: “Door de Antwerpse firma Houwing en Co. wordt alhier een grote fabriek voor machinerieën opgericht, waar men zich in ’t bijzonder zal bezighouden met de vervaardiging van automobielen en motoren. Het voorgebouw van de fabriek, die in het geheel aan een driehonderd werklieden en dertig man kantoorpersoneel werk zal verschaffen, is reeds voltooid. Eensdeels is deze aanbouw van een inrichting van dezen omvang voor ons dorp van groot belang, te meer omdat de firma van haar werklieden eist, dat zij in of onmiddellijk nabij Voorburg wonen, maar anderdeels zien vele inwoners zeer ongaarne, dat door het ontstaan van een fabrieksbuurt de schilderachtige kijk op de Vlietzijde van ons dorp geheel zal verloren gaan. Vooral klemt dit bezwaar, waar de eigenaars van de fabriek zich om uiterlijk schoon allerminst schijnen te bekommeren!” Ook toen al een typisch voorbeeld van NIMBY-gedrag, not in my backyard!
Ondanks de protesten werden op 20 december 1907 de tekeningen van de te bouwen fabriek goedgekeurd door de gemeente Stompwijk, waaronder Voorburg toen viel. De firma ‘Houwing & Co., Ingenieurs-Constructeurs’ kreeg daarbij toestemming om aan de weg langs de Trekvliet een machinefabriek te bouwen voor “het vervaardigen van automobielen, motorbooten, motoren, ysmachinen, enz.enz. allerlei machines”. Door de aanschaf van moderne machines kon Omnia beginnen met productie op grotere schaal.
Niet alleen de fabriek was vrij ruim van opzet, maar ook de plannen waren groots. In februari 1908 was Omnia niet op de RAI aanwezig “wegens drukke werkzaamheden bij de bouw van een nieuwe fabriek te Voorburg”, zoals men in advertenties liet weten. In die advertenties viel ook te lezen dat de fabriek zelfs filialen had in het buitenland, want Omnia wilde ook daar een plaats veroveren. Inderdaad zijn er enkele exemplaren geëxporteerd, onder andere naar Nederlands-Indië, Denemarken, Oostenrijk en Engeland. In Londen was Houwing & Co. gevestigd op het adres 8 Bonnystreet, London N.W. Ook te Rotterdam bleef een vestiging bestaan, maar aan de betekenis van al deze steunpunten moet getwijfeld worden, gezien de geringe productie van de fabriek. Met de Duitse Presto-fabriek te Chemnitz werden later nog onderhandelingen geopend tot levering van vijftig tot honderd chassis om de verkoop in Duitsland op gang te brengen, maar zover is het nooit gekomen.
Op 4 oktober 1908 werd de commanditaire vennootschap Houwing & Co. ontbonden en volgde de oprichting van de ‘N.V. Limited Liability Company Omnia Motors (Omnia Motoren), gevestigd te Stompwijk’. Tot directeur werd benoemd dhr. Dirk Johannes Willebeek Le Mair te ’s Gravenhage. Ir. Pieter Carel Zuijderhoudt (werktuigkundige) kreeg het eigendomsrecht over de naam en de roerende en onroerende goederen van de firma. De naam van J.C. Houwing kwam in deze akten niet meer voor! Korte tijd na de oprichting werd ir. Zuijderhoudt met de leiding van de fabriek belast, waarbij de naam van de onderneming opnieuw werd gewijzigd, dit keer in ‘N.V. Omnia Motoren’. Het maatschappelijk kapitaal van de firma bedroeg 500.000 gulden, waarvan bij de oprichting 100.000 gulden werd gestort. Het grootste aandeel werd door P.C. Zuijderhoudt ingebracht, in de vorm van zijn aanspraken op de eigendommen van de firma Houwing & Co.
De nieuwe fabriek te Voorburg werd geopend op een moment waarop “Trompenburg”, de fabrikant van Spyker automobielen, in grote problemen verkeerde. Wellicht was dat de reden dat in 1909 Omnia een nieuw model op de markt bracht, waarvan de viercilinder 15-20 pk motor was ontworpen door Joseph Valentin Laviolette die, hoewel verbonden aan de Spyker fabriek, een zelfstandig ontwerper was die zich verhuurde. Waarschijnlijk had Spyker in dit tijdsbestek geen geld voor innovatie en experimenten, maar Omnia wel. Hier kon later Spyker weer van profiteren, omdat zij niet veel later uitkwam met een auto waarvan de motor grote overeenkomsten vertoonde met de motor die Laviolette dus eerder voor Omnia had ontwikkeld. Hoe die samenwerking precies zat is niet bekend. Volgens R. Poppenk, een oud-medewerker van zowel Omnia als Trompenburg, stond Laviolette werktekeningen af aan Omnia. Waarschijnlijk leverde Spyker ook andere onderdelen. Omnia had patent aangevraagd op deze 15/20pk motor waarvan de stoterstangen, die de in- en uitlaatkleppen bedienden, stofdicht aan de binnenzijde van het motorblok waren aangebracht. De kleppen werden niet met onderliggende nokkenassen bediend die aan de linker- en rechterzijde waren aangebracht, maar door twee dwarse nokkenassen die halverwege de cilinders in de motor waren gemonteerd. Hierdoor liep de motor vrij geruisloos en soepel. Daarnaast waren de motor en de versnellingsbak niet separaat achter elkaar geplaatst, maar waren de gietstukken zó gegoten dat beide delen direct op elkaar vastgeschroefd konden worden en zodoende één stevig geheel vormden.
Voor deze wagens maakte Omnia dan ook veel reclame, maar een echt verkoopsucces bleef uit. Wel werden een aantal van deze auto’s verkocht als taxi aan de Haagsche Automobielen Taxameter Onderneming (HATO), opgericht op 15 maart 1909 op initiatief van dhr. W. Schäfer. De HATO bestelde bij Omnia hun eerste veertien auto’s. Deze taxi’s hadden een carrosserie van het type ‘landaulette de voyage’ met neerklapbaar achterdeel van de kap en met linkse besturing, wat toen nog vrij zeldzaam was. Bovendien hadden deze taxi’s een speciale constructie van de achterwielnaven, waardoor de zijdelingse druk bij het nemen van korte bochten in het stadsverkeer werd opgevangen en daardoor de slijtage verminderde. Deze roomkleurige taxi’s werden een bekende verschijning in het Haagse stadsbeeld en voldeden goed. Ook Deventer bestelde een aantal exemplaren, die werden gebouwd op een Omnia-chassis type D met een 18-22pk viercilindermotor. Voor particulier gebruik werd deze uitvoering aangeboden voor 6250 gulden. Ook hiervan werden er enkele besteld, maar verder was de verkoop aan particulieren van weinig betekenis.
Begin 1910 verliet P. C. Zuijderhoudt de firma om in het zuiden van Nederland een eigen machinefabriek te beginnen. Zijn plaats werd ingenomen door D.J. Willebeek le Mair, die kort daarop het besluit nam de productie geheel te concentreren op het 15-20pk type en alle andere automodellen te laten vervallen. In 1909 was het aantal typen nog uitgebreid met twee kleine wagens, zogenaamde ‘voiturettes’, een eencilinder 9pk en een tweecilinder 10-12pk. Beide wagentjes waren tweepersoons uitvoeringen met achterop een ‘dicky seat’, voor een eventuele derde passagier. De verkopen hiervan hielden niet over waardoor ze dan ook weer snel uit het verkoopprogramma verdwenen en dus alleen de 15-20pk over bleef. Hierdoor hoopte men betere bedrijfsresultaten te behalen, maar helaas konden de aandeelhouders ook over het jaar 1910 niet erg tevreden zijn, want het bedrijf zat dik in de rode cijfers. Ondanks dat veel reclame werd gemaakt, werden er in totaal slechts zo’n honderd auto’s geproduceerd en dus besloot de directie eind 1911 de productie hiervan te beëindigen. Omnia probeerde het tij te keren met de fabricage van producten als motorboten, motorbrandpuiten locomotieven en wegenbouwmaterieel, zoals motorwalsen, maar ook dit had geen succes en in 1912 volgde de liquidatie van Omnia Motors. Voor zover mij bekend is er geen enkele Omnia automobiel bewaard gebleven. Zijn ze echt allemaal gesloopt of weet iemand er misschien toch nog eentje te staan?
Het gebouw werd overgenomen door de NV Eerste Nederlandse Kogellager- en Schroevenfabriek Enkes. Hoewel er geen auto’s meer werden gebouwd bleef Enkes onder leiding van de directeur, de heer W.A. van Berkel, directeur van Van Berkel’s Patent en uitvinder van de vleessnijmachine, zich met allerlei toeleveringen op de auto- en garage-industrie richten. Ook kon men er terecht voor het reviseren van automotoren. Enkes bleef tot 1975 gevestigd aan de Trekweg te Voorburg. Nadat Enkes de activiteiten staakte ging ook hun archief verloren.
Trivia:
Op de foto hieronder een kijkje in het interieur van garage Jan Verhoeff, Goudsche Singel 21 te Rotterdam. De radiator van de auto links op de foto komt enigszins overeen met de radiator van de 1910 Omnia HATO-taxi. Jan Verhoeff adverteerde verder in 1914 en 1915 nogal behoorlijk voor Omnia, ook met chassis en radiateurs. Het vermoeden bestaat dat hij de auto-restanten van Omnia over heeft genomen, daar voor een deel nog nieuwe (!) auto's van liet maken en via zijn garage te koop aanbood. De panden van Verhoeff aan de Goudesingel en aan de Boezemsingel (= om de hoek) zijn bij het bombardement van 14 mei 1940 op Rotterdam verloren gegaan. Op die plek aan de Goudsesingel is nu een supermarkt van Bas van der Heijden gevestigd.
Lees hier een artikel over Jan Verhoeff.
Trivia:
De heer Boessenkool heeft in 1910 in Almelo één auto gebouwd. De wagen was uitgerust met een De Dion motor en een Omnia chassis. Verdere gegevens niet bekend.
Trivia:
De vader van Pieter Carel Zuijderhoudt, directeur van Omnia, heette Teunis Christiaan en had in Indië een fortuin verdiend met de handel in koffie. Pieter Carel bouwde dit vermogen verder uit en liet het laatste nouveau-richekasteel van Nederland optrekken: Geulzicht. Hij trouwde gunstig met Fannij Enthoven, die zelf al de buitenplaats Hofwijck bezat, die ooit aan Constantijn Huygens toebehoorde. Fanny’s vader was een beroemd mecenas en financierde onder anderen Vincent van Gogh, die vaak kwam logeren in Huize Enthoven op de Zwartelaan in Voorburg en er op zolder werkte. Toen Vincent naar Frankrijk vertrok, bleef hij van daaruit tekeningen, schetsen en rollen met schilderijen sturen naar de man die hem geholpen had. Fannij’s vader was om de een of andere reden boos op Vincent en borg het werk ongezien op in een grote mand. Vincent stierf in 1890 en Fannij’s vader in 1920. De erfgenamen, onder wie Pieter Carel Zuijderhoudt en Fannij Enthoven, ontruimden het huis en verdeelden de boedel. De grote mand met schetsen en opgerolde doeken werd de tuin in gedragen en verbrand. Zij zagen niet veel in de doeken en verkochten wat er bij vader aan de muur hing op een Amsterdamse veiling. Het bracht twee miljoen gulden op. Dit schudde hen wakker, maar te laat.
N.B. De naam van Pieter Cornelis Zuijderhoudt werd later geschreven als Zuyderhoudt of Van Zuyderhoudt. Ik heb overal de oorspronkelijke spelling aangehouden.
Tekst Rutger Booy met gebruikmaking van onderstaande bronnen:
- Bos, Ariejan; Groningen, Hans van; Mom Gijs; Vinne, Vincent van der: Het paardloze voertuig, de auto in Nederland een eeuw geleden. Kluwer 1996, pag. 132 en 211
- Deautogids.nl, website
- De Kampioen 1914 (advertentie)
- De ingenieur; Weekblad gewijd aan de techniek en de economie van openbare werken en nijverheid jrg 23, no 38, 19-09-1908
- Economisch- en sociaal-historisch jaarboek, Deel 33, M. Nijhoff, 1971
- Heldt, B.H.: 80 jaar Nederlandse Automobielindustrie. Peters Uitgeversmij B.V., Deventer, 1976
- Het Leven: artikel Omnia automobielen – Nederlandsch fabricaat, 9 mei 1911
- Hünninghaus, K., Door miljoenen begeerd!, uitgave onbekend
- Jong, Sicco de: Geschiedenis eener Nederlandsche Vereeniging, C.A.J. van Dishoeck, Bussem
- Lammerse, Jan: Autodesign in Nederland. Uitgeverij Waanders, 1993
- Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief Vennootschappen, NV-dossiers, nummer toegang 2.09.46, inventarisnummer 10570
- Nederlandse Staatscourant van 24 november 1908 no 276
- Scholten, Jaap: Horizon City, pag, 20-21
- Schuuring, Henk: opmerkingen over Spyker en Omnia; diverse artikelen en foto’s
- Stadsarchief Amsterdam, Archief van C. Poel Jr., Catalogus van de Omnia automobielen; Houwing en Co. te Rotterdam, 1905
- Stadsarchief Rotterdam, In januari 1906 en in januari 1907 vermelding in de gids van de Gemeentelijke telefoondienst Rotterdam: Houwing & Co., ingenieurs, tel. 4439
- Vinne, drs. Vincent van der: Spyker 1898-1926. De Bataafsche Leeuw, blz 136/137/139
- Wallast Martin: artikel in Het Automobiel nr. 11, februari 1981, blz. 20-23
- Wallast, Martin.: Historisch overzicht van de Nederlandse Automobielindustrie, 1979
- Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Omnia_(automerk)