Omdat voor 1924 iedere Ford garage zich importeur noemde en, erger, dat voor 60% ook was, ontstond een wildgroei aan importeurs, die de Fords via Antwerpen en later de USA naar Nederland haalden. Waarschijnlijk haalden ook garagehouders in zuidelijk Nederland via België de Fords op. Samenvattend heeft Ford vanaf 1912 de export naar Europa logistiek redelijk onder controle en pas vanaf dat moment kunnen we spreken over de grotere aantallen waarmee Ford Europa verovert.
Ford import 1903-1924 in perspectief
door Paul Vemmings
In 2024 was het honderd jaar geleden dat Ford de import in ons land zelf ging doen. Er is in de loop der jaren al heel wat geschreven en gesproken over de import van Ford in Nederland voor die tijd. Vóór 1924 dus, het jaar dat Ford met de Ford Motor Company of Holland in Rotterdam zelf de import ter hand neemt. Soms lijkt het op het beschrijven van een puinhoop en lijkt er maar wat te gebeuren; Jan en Alleman noemt zich importeur. ‘So what?’, kun je dan denken. Doe je dat niet, dan valt er heel wat te onderzoeken.
Gelukkig zijn er digitale archieven die verhalen controleerbaar maken en natuurlijk is er ook het Nederlands Centrum voor Autohistorische Documentatie om nog wat uurtjes door te brengen. Ook worden enkele boeken aangeschaft of afgestoft en herlezen met de blik op wat er te vinden is over Forddealers, export, importeurs en vertegenwoordigers. Daarmee plaatsen we de Nederlandse resultaten in (internationaal) perspectief, waardoor ineens veel duidelijk wordt.
Het begint natuurlijk allemaal op 16 juni 1903, als Henry Ford in Detroit zijn Ford Motor Company (FMC) opricht. The rest is history zou je zeggen, maar hoe het daarna de eerste jaren in Nederland gaat met de import van Ford is tot dusver vooral mist. In dit artikel navigeren we chronologisch door die nevel met voor en achter ontstoken mistlampen en met een krachtig zoeklicht onder handbereik.
1903: vliegende start export
De export van Ford kent een welhaast vliegende start. Kort na de oprichting van de Ford Motor Company vinden de eerste auto’s al hun weg naar het buitenland. Nevins (zie Bronnen) schrijft daarover: ‘De auto begon al snel buitenlandse kopers te vinden; er werd in de vroege herfst van 1903 een zending naar Honolulu gedaan en op 24 oktober keurden de directeuren een contract goed met R.M. Lockwood uit New York als hun vertegenwoordiger in alle buitenlandse zaken.’ Hoewel thuismarkt USA bij de start van de FMC meer dan voldoende uitdaging biedt, is ook daar van massamotorisering nog geen sprake en wordt daarom ook de export meteen ter hand genomen en via Lockwood verankerd. Export staat in ieder geval al in het oprichtingsjaar van de FMC op de radar.
J. Leonard Lang, Amsterdam
Ook Nederland lijkt snel aan de beurt. In een artikel getiteld Amsterdams Auto-Historie (zie Bronnen) staat in een stukje over J. Leonard Lang: ‘… de eerste Fords in ons land zijn door Lang geïmporteerd’. Een bron wordt niet genoemd. Het hele artikel is overigens een raadsel. Niet alleen de bron ontbreekt, onbekend is ook wie het geschreven heeft en wanneer en waarin het gepubliceerd is. Met pen staat er Ons Amsterdam op geschreven en er is FEB. 1964 op gestempeld, maar formaat en papiersoort komen niet overeen met dat tijdschrift. Het acht pagina lange knipsel is afkomstig van Hein Visser (oud-voorzitter PAC) en is een aantal jaren geleden via Ariejan Bos bij Henk Schuuring terechtgekomen, die er nog niet in is geslaagd de herkomst van het artikel te achterhalen. Het artikel vermeldt ook niet in welk jaar Lang die eerste Fords naar Nederland haalt.
1903, onbekende dealer, Amsterdam
Jaren later schrijft Ferry de Goey (zie Bronnen): ‘Omstreeks 1903 benoemde Ford een agent in Nederland met als standplaats Amsterdam.’ Waar de informatie over die eerste Ford-agent vandaan komt en zijn naam wordt niet duidelijk. We kunnen het De Goey helaas niet meer vragen. Als het werkelijk al in 1903 is geweest, is Ford er wat betreft Nederland wel heel snel bij. FMC zelf bestaat immers pas vanaf juni dat jaar. Als we onder ‘omstreeks’ ook 1904 meetellen, dan nog is het een staaltje van wel erg snel Hollands Glorie.
In digitaal doorzoekbare kranten en tijdschriften komt in de jaren 1903, 1904 en zelfs in 1905 met geen enkele denkbare zoekterm de naam Ford naar voren met een relatie tot een ‘agent’ of J. Leonard Lang in Amsterdam (Delpher en Google-books). Met geen enkele agent trouwens waar dan ook in Nederland. Omgekeerd geldt hetzelfde: met als zoektermen Leonard Lang en Leonard komt geen enkele connectie tussen Ford en J. Leonard Lang naar voren. Ook in de lijst met rijksnummers op de Conam-website komt geen enkele Ford voor, al moet daarbij gezegd worden dat niet bij elk nummer ook een merk genoemd wordt. Theoretisch kan het waar zijn van J. Leonard Lang als eerste Ford-importeur of een andere Ford-agent omstreeks 1903 in Amsterdam. Erg waarschijnlijk is het echter niet.
1904: Percival Perry, Londen
Al een jaar na oprichting van de FMC komt Europa in beeld. In Londen wordt de American Motor Car Company opgericht door Percival Perry en vier partners. ‘Hij had in New York een ontmoeting gehad met de eerste exportmanager van de Ford Company R.M. Lockwood, had drie Model A's gekocht voor de verkoop in Engeland en een contract gekregen waarmee hij gedurende vijf jaar Ford-auto's in heel Europa kon verkopen tegen een franchisevergoeding van slechts £ 50 per jaar!’ Ondanks die lage vergoeding lopen de zaken niet van een leien dakje. ‘Hoewel het floreerde, had het Londense agentschap altijd een tekort aan geld. Auto's moesten f.o.b. worden gekocht in Detroit en alleen genereuze leningen van de vader van Perry's verloofde hielden de partners overeind (Free on Board – f.o.b. – wil zeggen dat alle transport-, verzekerings-, douanekosten e.d. vanaf Detroit voor rekening van de koper zijn, pv). Maar ondanks al zijn inspanningen kon Perry de huur nauwelijks betalen. Hij brak daarom met zijn zakenpartners en ging in 1906 naar de Verenigde Staten om de Ford Motor Company over te halen een volwaardige vestiging in Groot-Brittannië op te richten.’
1906, Klaas Baving, Zwolle
In datzelfde jaar 1906 melden kranten in Nederland dat op de automobieltentoonstelling voor het eerst ook een Ford te zien zal zijn. Inzender is Klaas Baving uit Zwolle. Uit de USA importeert hij sinds 1903 al motorfietsen en automobielen en brengt die op de markt onder de naam Success. Klaas is een man van veel woorden. In zo’n omhaal van woorden lezen we nog vóór de opening: ‘Te laat voor de tentoonstelling te Amsterdam, maar op tijd voor het seizoen. Baving 4 cilinder autocars, 15 pk, 65 km per uur, waterkoeling, gebouwd bij de wereldberoemde Ford Motor Company.’ Er staat dus géén Ford op de RAI, daarvoor komt de auto te laat in Nederland aan. Hij is later wel bij Baving in Zwolle te bezichtigen, de leveringen beginnen half maart, zo meldt Baving. Juni dat jaar laat hij weten dat hij de alleenverkoop heeft voor Nederland en N.O. Indië van de Ford Motor Car Company, Detroit. Het woordje ‘Car’ hoort er niet in thuis. Mogelijk voegt hij dat woord toe voor de duidelijkheid. Hoeveel Fords er via Baving ons land bereiken, is onbekend. Zeker is wel dat Klaas in 1907 nog advertenties plaatst met een Ford als afbeelding, maar de naam Ford wordt niet meer genoemd. Een educated guess is dat Baving Ford alleen in 1906 heeft geïmporteerd en het jaar daarna nog ‘uitverkoop’ houdt van die wagens onder eigen merk Success. Dat hij daarmee de eerste Ford in ons land importeert, is heel aannemelijk.
1907: distributeurs in Europa
In een lijvige studie naar de activiteiten van de Ford Motor Company buiten de USA komt uiteraard ook Europa aan bod. Na een beschrijving van de situatie in Engeland en Frankrijk noteren Wilkings c.s. (zie Bronnen): ‘Uit de boeken [van Ford] blijkt dat Lockwood op grote schaal distributeurs heeft aangesteld: twee in Duitsland en één in België, Spanje, Nederland, Italië, Denemarken, Zweden, Oostenrijk, Polen en Rusland. In 1907 functioneerden ze allemaal.’ Een naam staat er niet bij, maar dat ons land in 1907 al een officiële Ford-importeur heeft, is zeker.
1907, Henri Boissevain, Amersfoort
Wat die verantwoorde gok over de import door Baving – dat hij alleen in 1906 Ford importeert – verteerbaar maakt, zijn advertenties van Henri Boissevain uit Amersfoort. In 1907 meldt hij daarin importeur te zijn van die Ford Motor Car Company, met dat overbodige ‘Car’ erin dus. Dat die toevoeging in die tijd nog best wel nut heeft, leert een blik op de oudst bekende advertentie van Boissevain met Ford. Daarin wordt Ford consequent als ‘Tord’ geschreven. Een week later is dat mankement hersteld. Het is wel meteen de laatst bekende uiting van Boissevain.
Helaas is er over deze Boissevain weinig meer te vinden dan een enkele advertentie in De Auto en De Gelderlander. In De Auto biedt hij de Ford Model N, de Ford Model K en verder ‘alle eersteklas merken met en zonder carrosserie.’ Een annonce in De Gelderlander vermeldt ook nog dat de ‘run about’ voor ‘directe aflevering gereed’ staat. In De Auto is in 1907 ook een artikel over Ford te vinden. Na technische beschrijvingen van de Modellen N en K sluit het artikel af met: ‘Deze automobielen voldoen in Amerika zeer goed. De 4 cilinder 15 pk Ford-auto Model N met tweepersoons carrosserie en Amerikaansche kap kost geheel compleet de luttele prijs van ƒ 2340. Vertegenwoordiger voor Nederland is de heer Henri Boissevain te Amersfoort.’ Onbekend is hoeveel Fords via hem ons land bereiken of er in Amersfoort voor directe aflevering gereedstaan. Dat er tenminste eentje staat, lijkt toch wel een verantwoorde aanname.
1908: Londen en Parijs
Niet alleen de eerste Fords komen naar Europa, ook de Ford Motor Company zelf komt deze kant op. Perry leidt met zijn inmiddels tot Central Motor Cars Company omgedoopte bedrijf aan chronisch geldgebrek, met de verkoop echter gaat het uitstekend. Op zoek naar geld gaat Perry daarom naar de USA. Nevins: ‘In 1908 resulteerde [het] in de oprichting van een goed gefinancierd filiaal van de Ford Company op 55 Shaftesburry Avenue, Londen, met Perry als manager.’ Dat door Ford gefinancierde filiaal wordt de Ford Motor Co., Ltd. Perry richt zich op de Britse markt, maar ook de rest van Europa wordt niet vergeten. In dezelfde tijd als de oprichting van de Londense Ford-vestiging wordt ook een kantoor in Parijs geopend met H.B. Withe aan het hoofd.
1909: fantasieletters
De Ford Motor Company komt steeds meer richting Nederland. In de Nederlandsche Staatscourant van november 1909 deponeert Ford vanuit Detroit haar woordmerk, het woord ‘Ford’ in de bekende fantasieletters. Het is duidelijk dat Ford ons land in beeld heeft, anders heeft dat vastleggen van het woordmerk immers niet zoveel zin.
De USA heeft inmiddels de introductie van de Ford Model T achter de rug. Dat was in 1908. Dat levert nog het opmerkelijke feit op dat in het jaar van de introductie van het later wereldberoemde Model T Ford in Nederland geen vertegenwoordiger heeft.
1909?-1911, B. Veth en Zoon, Arnhem
In Nederland worden in 1910 Ford-auto’s aangeboden door de Arnhemsche Rijtuigfabriek B. Veth en Zoon. Het bedrijf is hoofdvertegenwoordiger voor Nederland. Veth heeft waarschijnlijk ook de eer de eerste T-Fords naar ons land te brengen. ‘Waarschijnlijk’, want niet uitgesloten is dat een of andere particulier zelf zo’n T al eerder hierheen haalt. In een geschiedschrijving over Veth door Ed Beekman (zie Bronnen) wordt de import van Ford gesitueerd in de jaren 1909 tot en met 1911. Mogelijk dat er in 1909 al contacten zijn met Ford en dat de eerste auto’s pas in 1910 arriveren. Dat Veth in 1911 nog met Ford in de weer is, wordt gemeld in een artikel in De Revue der Sporten van maart dat jaar. Op de foto’s bij dat artikel is echter geen Ford te zien. Wel adverteert Veth in 1912 nog met: ‘Door omstandigheden te koop een nieuwe automobiel Ford.’ Dat kan twee dingen betekenen: of de fotograaf heeft die Ford gewoon gemist, of die Ford is later – in 1911 of 1912 – door Veth geïmporteerd. Volgens Poel (zie Bronnen) blijft de import door Veth beperkt tot eenmalig vier Fords in 1910.
1911: Ford assemblagebedrijf in Manchester
In Nederland loopt het nog niet echt storm met Ford. Elders in Europa beginnen de aantallen toe te nemen. In Engeland komt er daarom een nieuwe assemblagelocatie in Manchester (Trafford Park). Motoren en chassis komen uit Detroit. Carrosserieën worden eerst lokaal gekocht, maar al snel gaat Ford Ltd. zelf carrosserieën maken en stofferen. De ontwikkelingen in Europa hebben ook de belangstelling van Henry Ford zelf. Over een reis in de zomer van 1912 over dit continent schrijft Nevins: ‘Het was niet alleen maar een plezierig uitstapje, aangezien Ford wilde zien wat zijn dochterorganisatie deed in Engeland en in Frankrijk. In Parijs waren ze te gast bij Ford-vertegenwoordiger H.B. Withe.’ We kunnen dus wel stellen dat Europa, en daarmee ook Nederland, inmiddels de volle aandacht van de Henry Ford en de Ford Motor Company heeft.
1912, E.W. Bouman, Den Haag
Het is dan ook niet verwonderlijk dat er na Veth snel een nieuwe vertegenwoordiger van Ford komt: E.W. Bouman. Hij maakt tijdens de autosalon in Brussel, januari 1912, bekend dat hij hoofdvertegenwoordiger voor Nederland is van de Ford-automobielen. Het vestigingsadres van zijn nering is de Madurastraat in Den Haag. Nog geen week later heeft Bouman per 1 februari ook een showroom geregeld aan de Paviljoensgracht. Beide adressen kunnen we gevoeglijk meteen vergeten, want vanaf medio februari is het adres van Boumans hoofdvertegenwoordiging de Dunne Bierkade aldaar. Hij heeft ook al twee agenten aangesteld. De firma L. Wilson & Co. wordt vanuit Utrecht verantwoordelijk voor de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Utrecht. In Amsterdam neemt de Nederlandsche Auto Handel Maatschappij de overige provincies voor haar rekening, terwijl Bouman zelf de verkoop van Ford in Den Haag behartigt. Bouman en zijn beide agenten gebruiken in hun uitingen al snel ook de naam Ford Garage voor hun zaken, waardoor hun zaken ook Ford Garage Den Haag, Ford Garage Utrecht en Ford Garage Amsterdam genoemd worden.
Binnen de kortste keren noemen beide agenten zich al hoofdagent en gaan naarstig op zoek naar (sub)agenten. Erg hard loopt het niet met het werven. Het kan natuurlijk zijn dat de lat wel hoog gelegd wordt met teksten als ‘Goede gelegenheid voor iemand van goeden huize. Klein kapitaal vereist.’ zoals Wilson doet als hij agenten zoekt. Hoe dan ook, een paar maanden na de start van de Ford-import onder de regie van Bouman stellen zijn hoofdagenten enkele agenten aan.
Wilson zorgt in 1912 nog wel voor een raadsel. Onder de titel ‘attest’ neemt hij een verklaring van de arts Drukker in zijn advertenties op. Die luidt: ‘Ik verklaar hierbij volgaarne dat ik sinds ruim drie jaar een Ford-automobiel in mijn praktijk met de grootste voldoening gebruik.’ Dat hij tevreden is, is niet het probleem. Wel die ruim drie jaar! Dan zitten we immers begin 1909, of iets ruimer gerekend zelfs eind 1908. Het attest kan natuurlijk fake zijn, maar als we het voor waar aannemen, dan heeft iemand eind 1908, begin 1909 een Ford geleverd. Als dat Veth was, dan begint zijn Ford-import niet in 1910 maar minstens al een jaar eerder. Drukker kan de Ford natuurlijk ook zelf uit de USA geïmporteerd hebben of dat door iemand anders hebben laten doen. Wie het weet, mag het zeggen.
1912-1914, Ford Automobile Company, Amsterdam
Wie het ondertussen wel weten, zijn Louis Wilson en de compagnons Toon Kamphuys en Hermanus Arendts van de Nederlandsche Auto Handel Maatschappij. Dit driemanschap richt per 1 september 1912 de Ford Automobile Company (FAC) op. Hoe ze het doen en waarom is onbekend, maar met die FAC zetten ze Bouman buiten spel en nemen de import van Ford van hem over. Die Bouman is mogelijk wat te overhaast aan zijn Ford-avontuur begonnen. Zijn gewinkel met adressen wijst daarop. Ook meldt De Revue der Sporten bij een beschrijving van de salon in Brussel: ‘Op de Ford-stand [staan] als Hollanders de heren Bouman uit Den Haag en Arendts uit Amsterdam. Vooral de laatste was bijster enthousiast over zijn merk.’ Bouman weet blijkbaar minder enthousiasme over te brengen.
De firma Wilson & Co., gevestigd aan ‘t Wed 5 in Utrecht en de Nederlandsche Auto Handel Maatschappij, met haar nering aan de Beerenstraat 17 in Amsterdam, houden op te bestaan. Hun gezamenlijke nieuwe Ford Automobile Company vestigt zich oktober 1912 aan Prinsengracht 514 in de hoofdstad. Een jaar na de oprichting van de FAC verlaat Kamphuys de vennootschap en gaan Wilson en Arendts samen verder. Oktober 1913 treedt Josephus Allard toe als vennoot van de FAC. Hij is dan al een paar maanden Ford-agent in Den Haag. Erg lang geniet Allard echter niet van de samenwerking, want juni 1914 zegt Wilson de samenwerking met Allard en Arendts op en gaat als enige vennoot van de Ford Automobile Company verder. Arendts is dan op hetzelfde adres (Prinsengracht) maart 1914 al gestart met de import van Hudson (met de Hudson Automobile Company).
Onder regie van de Ford Automobile Company worden voor de diverse provincies agenten aangesteld. Op zich opmerkelijk, omdat de FAC laat weten: ‘Omdat de prijs van de Ford zo laag mogelijk is gesteld, kunnen wij geen provisie toestaan aan kleine tussenpersonen, omdat de provisie toch door de koper wordt betaald.’ In Drenthe, Limburg en Zeeland is geen vertegenwoordiger gevonden, maar FAC geeft regelmatig in advertenties aan die provincie zelf te bezoeken. Potentiële klanten en dito agenten daar kunnen zich vooraf aanmelden voor een bezoek aan huis. Opvallend is ook dat in de provincie Utrecht geen vertegenwoordiger meer te vinden is, terwijl Wilson daar toch eerst gevestigd was. Ook opvallend zijn de diverse benamingen die de agenten zelf gebruiken. De een noemt zich hoofdcontractant, de ander hoofdagent of spreekt van hoofdagentuur. Vertegenwoordiger komt ook voor, terwijl de FAC zelf gewoon spreekt van agent.
Vanaf het moment dat de Ford Automobile Company door Louis Wilson alleen geleid wordt (juni 1914), wordt er zo goed als niets meer van die FAC vernomen. Zijn handel lijkt dood te bloeden.
1913-1914 Forddealers en -filialen
Nog geen tien jaar na haar ontstaan heeft de Ford Motor Company al een onstuimige groei achter de rug. Toch zijn er al diverse mechanismen om dealers en buitenlandse vestigingen in het gareel te houden. We laten weer even Nevins (zie Bronnen) daarover aan het woord: ‘Het beleid van de Ford Motor Company, dat al vroeg in haar geschiedenis was vastgesteld, was om te distribueren via filialen en assemblagefabrieken, met daaronder dealers en subdealers. Dankzij het filiaalhuissysteem kon het bedrijf de prijzen en de service in het hele land controleren. Dit was belangrijk vanwege de omvang van de activiteiten van het bedrijf en vanwege de vereiste service voor de Ford-auto. Voor praktisch elke belangrijke stad in het land werden plannen gemaakt. Ze bevonden zich op breekpunten voor vrachttarieven om de verzendkosten te verlagen. Bijkantoren die in maart 1913 bestonden, waren: […].’ In de opsomming die dan volgt komen we voor Europa London, Manchester en Parijs tegen. ‘In enthousiasme en toewijding werden de 7.000 Ford-dealers van het voorjaar van 1914 door geen enkele andere verkoopgroep in het land overtroffen. Ze mochten alleen met Ford-auto’s omgaan, het uiterlijk van hun verkoopruimten werd nauwlettend in de gaten gehouden, ze konden geen accessoires verkopen, ze moesten een voorraad onderdelen bij zich hebben en onmiddellijk hulp bieden bij problemen van de eigenaar. Ondanks die beperkingen zorgde het lucratieve karakter van het bedrijf ervoor dat mannen gretig waren naar Ford-agentschappen.’
Het gaat hier weliswaar over de situatie in de USA, maar het kan inmiddels niet meer verwonderen dat eenzelfde beeld ontstaat als Nevins de Ford-wereld buiten de USA beschrijft: ‘Dertig filialen en service stations in de Verenigde Staten, negen in Canada, drie in Europa [Londen, Manchester en Parijs, PV] en één in Australië en Zuid-Amerika hielpen bij de verkoop van de Model T. Elk had zijn manager, die de contacten met Detroit onderhield; elk ontving voortdurend mannen van het hoofdkantoor die advies gaven op het gebied van verkoop en service; en elk binnenlands kantoor kreeg af en toe verrassingsbezoeken van de reizende inspecteurs. De vestigingen hielden uiteraard toezicht op dealers in hun gebied. Het kantoor in Detroit levert echter de standaardcontracten op jaarbasis, waarbij zorgvuldig het toegewezen territorium wordt gedefinieerd - meestal met een bijgevoegde kaart.’
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog heeft Ford haar distributie- en exportzaakjes dus al meer dan op orde.
1915-1917 Handelsvereniging Ford, Amsterdam
In Nederland ondertussen wordt het doodbloeden van de Ford-import door de Ford Automobile Company van Louis Wilson voorkomen door de oprichting van de Handelsvereniging Ford. Deze in Amsterdam gevestigde naamloze vennootschap wordt opgericht door Louis Lyons Wilson en Henri Constant Louis Sieberg. Op 21 april 1915 zetten koopman Wilson en makelaar Sieberg hun handtekening bij de notaris en verklaren daarbij dat ‘De werking der vennootschap bestaat uit de vertegenwoordiging van de Ford Motor Company te Detroit (Amerika) en de handel in commissie of voor eigen rekening in automobielen, onderdelen daarvan en hetgeen in de ruimste zin hieronder begrepen is.’ Wilson en Sieberg worden beide directeur van de NV die gevestigd wordt op hetzelfde adres als zijn voorganger Ford Automobile Company: Prinsengracht 514. Dat pand aan de Prinsengracht is waarschijnlijk de reden dat makelaar Sieberg in de Handelsvereniging deelneemt. Hij is – dan nog – geen automan, maar wel eigenaar van het pand en voorkomt zo waarschijnlijk dat hij op zoek moet naar een nieuwe huurder.
Nederland is met de Handelsvereniging Ford dus een nieuwe Ford-importeur rijker, maar wel in een tijd waarin Europa verwikkeld is in een oorlog. Het zijn niet echt gloriejaren voor de import en verkoop van automobielen. De export vanuit Engeland (Ford in Manchester) valt stil omdat wordt overgeschakeld op oorlogsproductie. De export vanuit de USA naar Europa stagneert. Niet zozeer omdat de USA uiteindelijk ook bij de oorlog in Europa betrokken raken en de industrie overschakelt op daarbij passende producten. Nederland is weliswaar neutraal maar de landen om ons heen niet en dat maakt het voor die in kratten verpakte Fords lastig om onbeschoten en ongeschonden Europa te bereiken. Mede door de oorlog zijn Amerikaanse auto’s in Nederland – ook Ford – stevig aan de prijs, klaagt de Telegraaf.
Om de schoorsteen van die Handelsvereniging nog een beetje te laten roken wordt oktober 1916 gestart met de import van REO, maar meer dan een berichtje met foto is hierover niet bekend. Vanaf diezelfde tijd doen ook de Fordson tractors hun intrede bij de Handelsvereniging. Er zijn ook nog enkele Ford-vertegenwoordigers actief. Moll in Nijmegen (1915), Dönszelmann & Van der Wijk in Rotterdam (1915) en Van der Weerd in Den Haag (1916) zijn vandaag de dag nog terug te vinden, maar er zal er best zo hier en daar nog een zijn geweest.
Het kan echter allemaal niet voorkomen dat net als de Ford Automobile Company ook de Handelsvereniging Ford maar kort actief is. Na de start in 1915 vindt er tot medio 1917 activiteit plaats, maar daarna is het over en uit met de import van Ford door de Handelsvereniging. Pas in 1919 komen er weer Fords ons land in, maar dan is de Handelsvereniging Ford allang van de aardbodem verdwenen. Mogelijk is het geliquideerd medio 1917, maar daar is geen bewijs van gevonden. Sterker nog: in een overzicht van importeurs in het Autoleven Jaarboek 1919 wordt de Handelsvereniging Ford nog vermeld als Ford importeur.
1919: Ford Kopenhagen
Van het buitenlands front is er inmiddels ook nieuws over Ford. Ford is van plan: ‘Kopenhagen tot een centrale van de handel in Ford-automobielen in geheel Europa te maken.’, schrijft een krant. Hetzelfde artikel meldt ook nog: ‘De voorbereidingen zijn thans reeds zover gevorderd, dat men het nieuwe bedrijf reeds in deze maand denkt te kunnen openen. Het plan bestaat, een fabriek onmiddellijk aan de vrijhaven te bouwen, zo spoedig de toestand weer normaal is. Het voornemen bestaat Scandinavië en Midden-Europa van deze fabriek uit van Ford-automobielen te voorzien. Met die laatste mededeling lijkt ook Nederland in beeld te komen. Begin 1920 lijken de zaken toch anders te liggen als in een courant over die fabriek in Kopenhagen valt te lezen: ‘De fabriek zal, zoals verondersteld wordt, geheel Scandinavië, de Baltische landen, Finland, Rusland en noord-Duitsland met Ford-automobielen voorzien.’ Ford in Kopenhagen heeft zoals het er naar uit ziet geen bemoeienis gehad met de import en verkoop van Ford in Nederland. Behalve bovenstaande berichten in de vaderlandse pers is van enige invloed vanuit Kopenhagen niets gebleken.
1919-1921: H.C.L. Sieberg, Amsterdam en H. Englebert & Co., Den Haag
Als de kruitdampen van de oorlog wat zijn opgetrokken en er weer zoiets als een normaal leven in aantocht is komen er ook weer Fords ons land binnen. Vanaf medio 1919 worden er dan ook in het hele land vertegenwoordigers aangesteld. Eind dat jaar zijn er minstens 20 dealers actief. Het zijn agenten, hoofdagenten, vertegenwoordigers, hoofdvertegenwoordigers, contractanten en alleen-verkopers. Soms met, maar net zo vaak zonder aanduiding van het werkgebied. En her en der zijn er ook al subagenten.
Het duurt tot januari 1920 voordat de nieuwe importeurs van Ford in Nederland zich melden. H.C.L. Sieberg en H. Engelbert & Co. verdelen het land: Sieberg doet het noorden, Englebert het zuiden. Wat precies noord en zuid hierbij zijn blijft onbenoemd. Volgens Van der Vinne (zie bronnen) is de Rijn de grens.
Deze verdeling werkt tot Englebert begin 1921 alle provincies behalve Noord-Holland tot zijn werkgebied benoemt. Ook die nieuwe verdeling tussen Sieberg en Engelbert houdt maar kort stand. De firma H. Englebert & Co. opent augustus 1921 een vestiging aan de Overtoom in het Amsterdam van Sieberg. Naar de reden van al dat landjepik en of het in overleg met en goedkeuring van Sieberg gaat is onbekend. Het lijkt er echter op dat Sieberg steeds meer het kaas van zijn brood laat eten.
Waarschijnlijk door alle gedonder tussen Sieberg en Engebert staan er in 1922 weer geen Fords op de RAI-tentoonstelling die in Amsterdam gehouden wordt. Englebert heeft overigens wel een stand op die RAI (met FN, Packard, Apperson en Chalmers), maar Ford is dus alweer in geen velden of wegen te bekennen.
1920-1921 Uitpuilende voorraden
Ook Ford in de USA kent ondertussen zo haar problemen. Na een aanvankelijke opleving van de verkoop na afloop van de oorlog raakt het land in recessie. De voorraden onderdelen en auto’s nemen onverantwoord toe en er dreigt geldtekort bij de Ford Motor Company. In een poging die voorraden te verminderen krijgen dealers volgens Lacey (zie Bronnen): ‘extra onderdelen als verplichte toevoegingen aan elke zending nieuwe auto's, waarbij deze zendingen zelf systematisch door de fabriek werden verhoogd om de grote voorraden voertuigen die door de recessie niet zijn verkocht af te bouwen. De standaardvoorwaarden tussen Ford en de Ford-dealers waren volledige betaling bij levering. Dus in de wintermaanden van 1920-21 begonnen de ongeveer 6.000 Ford-dealers in het hele land de treinen te vinden die hun lokale station binnenreden met enorm grotere ladingen nieuwe auto's dan ze hadden besteld of mogelijk konden verkopen en met dure pakketten reserveonderdelen, die allemaal in hard boter bij de vis moesten worden betaald. Als een dealer weigerde de zending te accepteren, riskeerde hij zijn franchise te verliezen. Totdat de naoorlogse hoogconjunctuur een maand eerder was geëindigd, was een franchise om Ford-auto's te verkopen in Amerika het dichtst in de buurt geweest van een vergunning om je eigen geld te drukken. Weinig dealers aarzelden. Ze gingen naar hun plaatselijke bankmanager, leenden het geld om de auto's en reserveonderdelen te betalen en hielden vast aan hun Ford-franchise.’
Netjes is anders, effectief voor Ford is het wel. Maar in plaats van de Ford Motor Company zitten nu de dealers met veel te grote voorraden onderdelen en auto’s.
1921 L.A. Moll, Nijmegen
‘De gedaalde koopkracht en de te verwachten vraag naar een goedkope wagen hebben ons aanleiding gegeven om in de loop van het jaar de directe import van de producten van de Ford Motor Company te Detroit ter hand te nemen.’ Dit is niet zomaar een citaat, maar eentje uit het jaarslag over 1921 van de NV L.A. Moll uit Nijmegen. En het zijn niet alleen maar woorden, Moll start begin 1921 inderdaad met de handel in zelf geïmporteerde Fords. Dit dus naast de officiële import door Sieberg en Englebert.
Er is waarschijnlijk al jaren sprake van parallelimport van Ford door deze en gene, maar nu met die activiteit door Moll ligt het er wel erg dik bovenop. Die gedaalde koopkracht en die vraag naar goedkope auto’s in dat jaarverslag zal best kloppen. Maar er staat niet bij dat Moll in 1920 nog agent van Ford is. Die goedkope Fords kan hij dus zo via de officiële weg krijgen, als Moll tenminste in 1921 nog dealer is, en daar is geen bevestiging voor gevonden. Het lijkt er dus op dat Moll door Englebert aan de kant is geschoven en daarom voor 1921 op zoek gaat naar een eigen weg om aan Ford auto’s te komen. Mogelijk maakt Moll dankbaar gebruik van die her en der bij dealers in de USA aanwezige grote voorraden onverkochte – en daardoor nog goedkopere - Fords. Moll-kenner Janssen (zie Bronnen) echter denkt desgevraagd eerder aan Engeland als bron van de Moll-Fords in 1921.
Moll stelt ook enkele ‘dealers’ aan. Allemaal, voor zover nog valt na te gaan, in het oosten van het land. Hoelang deze dealerschappen overleven valt niet met zekerheid vast te stellen, maar bij een van hen, Bulten in Doetinchem, blijft het bij een enkele advertentie met Ford die een jaar later gevolgd wordt door een aankondiging van een ander dealerschap (Chevrolet). Ook van een andere door Moll aangestelde Ford-vertegenwoordiger, Gijsbers in Winschoten, wordt na enkele advertenties met Ford niets meer over zijn vertegenwoordiging van dat merk vernomen.
Een maand voordat die Bulten in Doetinchem door Moll wordt aangesteld doet Englebert in die stad hetzelfde met Meinders van Autogarage MARS. Meinders verklaart hierbij de ‘vertegenwoordiging te hebben geaccepteerd direct van de importeurs van de Ford-auto’s, dus met uitsluiting van de firma Moll te Nijmegen.’ Waarvan akte.
Die start van de Bulten-Ford / Moll connectie is meteen ook veelzeggend. Op dezelfde dag, in dezelfde krant staat, op een andere pagina weliswaar, ook een advertentie van Englebert & Co. en hun dealer in diezelfde stad (Meinders / MARS). Daarin lezen we: ‘Voor wagens die niet op rechtmatige wijze zijn geïmporteerd kunnen wij geen garantie geven en geen onderdelen leveren. Het is dus van het grootste belang niet in te gaan op aanbiedingen van andere firma’s die zogenaamd Ford automobielen direct importeren.’ Dat schrijven de ‘officiële importeurs’ H. Englebert en Co streng. Volgens Moll in diezelfde krant echter ‘wordt elke Ford gegarandeerd en zijn alle onderdelen door eigen import in voorraad.’
Een paar maanden later laat Englebert weer van zich horen. Midden in de ‘oorlog’ met Moll wordt juli 1921 de Centraal Garage van Van Bon aangesteld als officieel Ford-agent. En dat, aauw, precies in het hol van de Moll-leeuw Nijmegen!
De ‘oorlog’ tussen Englebert en Moll wordt overigens opvallend genoeg niet gevoerd op prijs. De tweepersoons Ford Touring, de goedkoopste, gaat bij beide van de hand voor f 2.875, een Truck voor f 2.750 en de Sedan, de duurste maar daar gaan dan ook vier personen overdekt in, voor f 4.350. Dat beantwoordt dan meteen de vraag waarom Moll met dat zelf importeren begint: hij wil graag die populaire en goedkope automobielen van Ford blijven verkopen ondanks dat hij geen dealer meer is. Het is blijkbaar niet nodig om daarbij onder de gangbare officiële prijzen te duiken.
1921-1924 Ford Antwerpen
Hoe het in die tijd met de import en distributie van Ford in België geregeld is weet ik niet, maar dat er door de Ford-mensen vanuit Antwerpen hoofdschuddend naar de noorderburen gekeken wordt lijkt duidelijk. Die Ford-mensen zitten daar vanaf 1921. Ze zien hoe importeur Sieberg eerst gemangeld lijkt te worden door mede-importeur Englebert die op zijn beurt een robbertje aan het vechten is met parallel-importeur Moll. Kort na de oprichting op 10 januari 1922 van de assemblagefabriek Ford Motor Company of Belgium SA is het dan ook zichtbaar over en uit met die kortstondige Ford-import losbandigheid in Nederland.
Maart 1922 verschijnt de eerste Ford dealerlijst in het blad De Auto en diverse dagbladen. De namen op de lijst zijn deels oude bekenden (Sieberg en Moll), maar deels ook nieuw. Die nieuwe namen komen vanaf medio 1921 in beeld, wat bevestigt dat vanaf die tijd al vanuit Antwerpen langzaam maar zeker de teugels in Nederland worden aangetrokken. Op die eerste lijst staan: De Drie Provinciën (Groningen), Glansbeek Masseling (Utrecht), Het Gepantserde Wiel (Dordrecht), Knegtel (Tilburg), Moll (Arnhem, Hengelo, Nijmegen, Tiel), Nieland Voormolen (Rotterdam), Rami (Leeuwarden), Sieberg (Amsterdam) en Tekagee (Den Haag). Moll lijkt een soort - zelfbenoemd? - primus inter pares van de lijst; de naam NV L.A. Moll staat als enige ook onder het Ford logo in de advertenties met die dealerlijst. H. Englebert & Co. is afgevallen, maar de ‘nieuwe’ dealer in Groningen is wel gevestigd op het adres waar tot die tijd de vestiging van Englebert in die stad zit.
Op het eerste gezicht lijkt de lijst met dealers erop gericht in elke provincie een vertegenwoordiger aan te stellen. Misschien was dat ook wel de bedoeling. Zo meldt B.G. Glansbeek augustus 1921 dat hij importeur is voor de provincie Utrecht. Een maand later is The Glansbeek Masseling Company op hetzelfde adres ineens importeur voor geheel Nederland. Ook bij de firma Theo Knegtel uit Tilburg is zo’n snelle promotie nog terug te vinden. November 1921 meldt hij trots benoemd te zijn tot ‘Authorized Service Station’. Een maand later is hij al ‘Ford Importeur For Holland’, zo laat hij in zijn beste Engels weten. Naar het waarom daarvan blijft het gissen. Wel lijken al die nieuwe importeurs zich met hun uitingen te beperken tot een gebied rondom de plaats van vestiging. In die gebieden stellen de importeurs servicedealers aan, die zich ook agent of vertegenwoordiger noemen.
De strijd met de buiten het officiële kanaal om geïmporteerde Fords is daarmee nog niet ten einde. Alweer klinken garantiewaarschuwingen: ‘De Ford Motor Company garandeert alleen die wagens die door bemiddeling van haar officiële importeurs zijn geleverd.’ Die formulering lijkt helder maar blijkt verre van waterdicht getuige de formulering die enkele dagen later gebruikt wordt: ‘De Ford Motor Company, Detroit USA, garandeert alleen die wagens, die door haar officiële Importeurs met opgave van motor- en chassisnummer en na afgifte van het nationaliteitsbewijs geleverd worden.’ Beide hier aangehaalde waarschuwingen komen overigens van L.A. Moll, die een jaar eerder nog in een duel met Englebert nog aan de andere kant van die garantiefittie stond!
Dat de Ford-touwtjes in ons land voortaan in Belgische handen zijn blijkt bijvoorbeeld ook als vanaf medio 1922 de importeurs melden dat de prijzen ‘af Antwerpen’ zijn. Nog sterker blijkt de greep februari 1923, als gemeld wordt: ‘Door de Ford Motor Company te Antwerpen zijn thans tot nader order de volgende prijzen vastgesteld.’ Sieberg ondertussen lijkt te profiteren van de Belgische vrienden als hij dezelfde maand de Ford stand op de RAI op zijn naam mag schrijven (Ford België kan dat niet omdat het niet in Nederland gevestigd is). En als we ons niet vergissen – en waarom zouden we dat nu nog doen? – is dat meteen ook de eerste keer dat Ford een eigen stand op de RAI in Amsterdam heeft. In de ‘officiële catalogus’ van die tentoonstelling vinden we naast de vermelding van Sieberg als standhouder ook advertenties voor Ford en het eveneens tentoongestelde Lincoln. In beide advertenties wordt de afzender - Ford Motor Company of Belgium, Antwerpen - duidelijk vermeld. Wie er de baas is wat de Ford import in Nederland betreft is dus niet zomaar een beetje duidelijk maar staat pontificaal prominent vermeld.
De tweede lijst met Ford vertegenwoordigers in Nederland verschijnt juni 1923. Daarin zijn ruim veertig namen te lezen. Er zijn dus in een jaar tijd zo’n dertig importeurs bijgekomen. Als oktober dat jaar de laatste lijst onder regie van de zuiderburen gepubliceerd wordt zijn het er inmiddels meer dan vijftig. De Fordmensen in Antwerpen hebben dus bepaald niet stilgezeten. En ja, al die in totaal ruim vijftig vertegenwoordigers zijn formeel importeur van Ford omdat de centrale regie vanuit het Belgische Antwerpen plaatsvindt. Wat die eerste dealerlijsten gemeen hebben is dat er geen verwijzing naar Ford Antwerpen in te vinden is. Het is met Ford Antwerpen eigenlijk als met een schilderij waarop de schilder zijn handtekening niet heeft gezet, maar dat wel aan hem wordt toegeschreven omdat alle kenmerken er op wijzen dat hij de schilder is.
Hieronder de lijst van de Ford en Lincoln importeurs in 1923:
ALKMAAR: GARAGE JAC. MET, Achterweg 19.
AMERSFOORT: L.A. A. VAN HAMERSVELD, Arnhemscheweg 10.
AMSTERDAM: H. C. L. SIEBERG, Stadhouderskade 142.
APELDOORN: GARAGE LIMBORGH-STEENBERGEN & CO,. Deventerstr. 41.
ARNHEM: N.V. L.A. MOLL'S A.T.M.
ASSSEN: J VAN DER LIP, ASSER AUTOMOBIEL MIJ. Stationsstr., 19
BODEGRAVEN: H.L. VAN BUNNINGEN, Overtocht 67.
BREDA: FIRMA JURGENS AUTO MAATSCHAPPIJ “BRABANT”.
DELFT: H. HABEKOTTE &CO., Voorstraat 72
DEN HAAG: LOUWMAN & PARQUI, Verlengde Lekstraat.
DEVENTER: JOHs. HARDONCK, Zwolschestraat 33.
DOETINGHEM: J.G. MEINDERS, Terborgscheweg.
DORDRECHT: J.P.E. VAN WAAKBEEK, Museumstraat 1.
EINDHOVEN: N. V. VAN DER MEULEN ANSEMS AUTOMOBIEL MIJ.
ENSCHEDE: AUTO GARAGE T.R AM., Postbus 8.
GOES: A. KLAVER, Jacob Valckenplein.
GRONINGEN: N. V. EERSTE NOORD NEDERLANDSCHE AUTOMIJ v.h. D. BAKKER, Heereweg 32.
HAARLEM: N. V. HAARLEMSCHE AUTO-CENTRALE, Stationplein 11-15.
HEERENVEEN: N.V. R.A.M.I. Firma NAUTA.
HELMOND: VAN DER MEULEN GARAGE CENTRAL.
HENGELO: N.V. L.A. MOLL'S A.T.M.
HOOFDDORP: CH. de GROOT.
HOOFDDORP: J. DE GROOT, Hoofddorp Haarlemmermeer.
LEEUWARDEN: N.V. R.A.M.I. Firma NAUTA, Ruiterskwartier 37.
LEIDEN: N. V. AUTOMOBIEL & MOTORHANDEL. “HET MOTORHUIS”, Stationsweg 1.
MAASTRICHT: J W. BOOTS FORD GARAGE, Kapoenstraat 14-16.
MEPPEL: Firma G. GREVE & ZOON.
MIDDELBURG: P.A. PIETERS Seissingel 71
NIJMEGEN: N.V. L.A. MOLL'S A.T.I.M., St. Annastraat 190.
ROERMOND: AUTOGARAGE “NEDAM”.
ROSENDAAL: N. V. A. A. R. BROOS, Brugstraat en Hoogstraat.
ROTTERDAM: NIELAND VOORMOLEN & Co Nieuwe Binnenweg.
's-BOSCH: L. W. BAKKER, Korte Putstraat.
SNEEK: N.V. R.A.M.I. Firma NAUTA.
TERNEUZEN: J. P. VISSER, Markt 23.
TIEL: N.V. L.A. MOLL'S A.T.M.
TILBURG: THEO KNEGTEL, Heuvel 44.
UTRECHT: UTRECHTSCHE AUTOMOBIELHANDEL, Jansveld 13.
VEENDAM: VEENKOLONIALE AUTOMOBIEL MIJ. F. DRIESSEN TER MEULEN, T.J. Giezenstr.
VENLO: Garage L v.d. HOMBERGH, Parkstraat 11.
WAGENINGEN: HENRI BAKKER, Hoogstraat.
WERKENDAM: FIRMA G. ROSIER, Kruisstraat
ZWOLLE: N.V. L.A. MOLL'S A.T.M.
Enkele maanden later (6 oktober 1923) al is het aantal importeurs uitgebreid met:
AMSTERDAM: AMSTERDAMSCHE FORD GARAGE, CL. DE GROOT, Overtoom 197—205. (Staat in juni vermeld met vestigingsplaats Hoofddorp)
CULEMBORG: ALEX VAN STRIEN, Markt 20.
In de tijd dat Ford in België actief wordt, gebeurt hetzelfde in Denemarken (Kopenhagen). Van enige invloed op Nederland van daaruit is echter niets gebleken (Ford Duitsland volgt in 1925, maar dan is dit artikel al afgelopen),
Die gang van zaken bij Ford met regie vanuit Antwerpen is vergelijkbaar met die bij General Motors (GM). Daar vindt vanaf 1924 tot na de oorlog ook de regie plaats vanuit hun vestiging in Antwerpen en zijn al hun Nederlandse vertegenwoordigers in formele en praktische zin importeur. Bij GM eindigt dat in 1945 bij de opening van een GM vestiging in Rotterdam. Bij Ford eindigt die constructie al op 6 maart 1924 als de Ford Motor Company of Holland wordt opgericht. Een maand later heeft die nieuwe NV haar zaakjes geregeld en worden de vertegenwoordigers van Ford in Nederland voor het eerst dealers genoemd en zijn ze dus importeur af. The rest is history.
Overpeinzing 1
Het is opvallend dat er zoveel - met alle respect - toch wat kleinere importeurs zijn voor wat uiteindelijk toch wel voor lange tijd een marktbepalend merk wordt. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat de Nederlandse markt tot pakweg 1920 met name dreef op klanten waarvoor de auto er vooral voor het plezier was en minder nog op de zakelijke rijders. Zelfs als door de Eerste Wereldoorlog de aanvoer van Europese merken stokt, omdat de fabrikanten overschakelen op oorlogsproductie, blijven de importeurs gericht op luxe-merken. Van der Vinne (zie Bronnen) schrijft daarover: ‘De bekende importeurs van voor de Eerste Wereldoorlog sloten tijdens de oorlog hoofdzakelijk contracten af met Amerikaanse fabrikanten van luxueuze auto’s. Kennelijk zagen de importeurs hierin meer mogelijkheden dan in de goedkope Amerikaanse auto’s. Het kan ook zijn dat zij een klantenkring hadden opgebouwd die luxueuze auto’s afnam en dat zij bevreesd waren goedkope auto’s te gaan importeren.’ Als gevolg hiervan ‘werd de verkoop van goedkope Amerikanen hoofdzakelijk aan de kleinere importeurs van voor de oorlog overgelaten of na de oorlog door nieuwe bedrijven opgepakt.’ Voor de meesten zette dat weinig zoden aan de dijk. Goedkope Amerikaanse merken als Briggs, Briscoe, Caltorpe, Detroiter en Regal werden weliswaar hier geïmporteerd, maar sloegen geen deuken in pakjes boter en behaalden evenmin een groot marktaandeel. ‘De goedkope auto’s die na de oorlog het meest werden verkocht en de markt praktisch overheersten waren Ford en Chevrolet. Ook deze twee merken werden aanvankelijk door kleine importeurs aan de man gebracht.’ Hoe dat bij Ford in die tijd verloopt is in dit artikel beschreven.
Feit is dat vanaf pakweg 1920 Ford en Chevrolet de markt in Nederland gaan overheersen. Dus misschien is de nadruk tot die tijd op de ‘plezier rijders’ wel het resultaat van de kip en het ei. Als er alleen aanbod is van dure luxe auto’s wordt ook alleen maar de vraag naar die auto’s ontwikkeld. En omdat er geen aanbod is van goedkope auto’s komt er ook geen vraag naar goedkope auto’s. Als het aanbod er eenmaal is gaat het dan ook snel. Cijfers tot medio jaren twintig ontbreken, maar vanaf die tijd tot pakweg 1930 gaan Ford en Chevrolet er met een gezamenlijk marktaandeel van zo’n 50% vandoor.
Overpeinzing 2
Wat ook opvalt is dat het lang lijkt te duren voordat de Ford Motor Company zelf de importtouwtjes in Nederland in handen neemt. Natuurlijk, Nederland was en is maar een klein landje qua oppervlak en aantal inwoners. Bovendien blijft begin vorige eeuw de ontwikkeling van de welvaart en ons land achter bij die van vele andere Europese landen. Ook is de overheid hier de auto niet echt (fiscaal) vriendelijk gezind. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het aantal landgenoten met een auto achterblijft bij andere (wel) ontwikkelde landen. Dat maakt dat Nederland lang zowel in absolute als in relatieve zin niet erg interessant is. Voor Ford ligt blijkbaar het kantelpunt in 1922, zoals in dit artikel is beschreven.
Conclusie
De gevonden Nederlandse Ford-importeurs en importeursgroepen volgen elkaar chronologisch netjes op. Van overlap is geen sprake. De ontwikkelingen in Nederland botsen bovendien niet met de ontwikkeling van de exportactiviteiten en -visie van de Ford Motor Company. Zelfs als het in Nederland in 1921 lijkt te ontsporen ligt de verklaring daarvoor in het handelen van Ford in de USA. Kortom: het lijkt allemaal aardig te kloppen zo.
Met dank aan Fons Alkemade, Ed Beekman, Ariejan Bos, Rutger Booy, Anton Janssen, Henk Schuuring voor hun commentaar op, suggesties voor en bijdragen aan de conceptversie van dit artikel. Voor het eindresultaat is alleen de auteur verantwoordelijk. Dank ook aan Johan Vlemmings, mijn opa, die samen met zijn broers in 1919 Ford-agent in Geldrop werd en me daarmee op het spoor bracht van deze importgeschiedenis.
Bronnen:
Archief Amsterdam/inventaris/rai
Archiefeemland.nl
Beekman, Ed, Op 4 wielen door de tijd, 170 jaar Veth, 2010
Belinfante, Peter & Jan Haakman, Ford in Nederland 1924-1999, 1999
Conam.nl
Delpher.nl/(externe)kranten en tijdschriften
Duffield, Edgar N., Ford through European eyeglasses, 1947
Ford Nederland werd op de groei gebouwd, Gouden dealers, in Auto Revue, april 1974
Ford 25 jaar in Nederland, Fordwereld Jubileumnummer, september 1949
Goey, Ferry de, De assemblage van Ford in Rotterdam, in Neha-Jaarboek 2000
N.N., Amsterdams Autohistorie in Ons Amsterdam, februari 1964
Hetuterechtsarchief.nl
Heul, Frank H.M. van der, Ford ‘made in Holland’ Episode 1896-1931, 2014
Janssen, Antoon J. L.A. Moll’s ATIM, 2010
Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
Lacey, Robert, Ford, 1987
Mom c.s., G., Het paardloze voertuig, 1996
NCAD, Helmond
Nevins, Allan, Ford: The Times, The Man, The Company, 1954
Poel jr., C., 50 jaar Ford in Nederland, in Tuf Tuf, jrg. 6 nr. 3 1962
Poel, Cees, in Tuf Tuf, nr. 3 1973
Revis, M, Gelakte hersens Fords leven - Fords auto’s, 1934
Vinne, Vincent van der, De trage verbreiding van de auto in Nederland 1896 – 1939, 2007
Vlemmings, Paul, Jos L. van der Meulen en volgende generaties, 2021
Wallast, Martin, Ford, 1991
Wilkins, Mira, Hill, Frank Ernest, American Business Abroad. Ford on Six Continents, 2011
Wikipedia, lemma Percival Perry