Door Bas de Voogd, eerder gepubliceerd in CONAM Bulletin, nr. 2, zomer 2019
Goeree‐Overflakkee op gemotoriseerde wielen
Een onderzoek naar en een beschrijving van het vroege gemotoriseerde verkeer op Goeree‐ Overflakkee. Wie waren de eersten die het aandurfden met de nieuwste techniek en vaak sneller dan te paard te reizen? Wie verkocht die nieuwigheden, wie repareerde die ‘machines’ en waar was brandstof te koop?
Onder in de provincie Zuid‐Holland, vaak verward als deel van Zeeland, bevindt zich het eiland Goeree‐Overflakkee. Tot de opening van de eerste oeververbinding, de Haringvlietbrug, op 20 juli 1964, was het eiland alleen per veerboot of beurtschipper bereikbaar.
Garage Campfens
Na dat Hubertus Joseph (Bert) Campfens, geboren 7 juli 1888, in de zomer van 1924 vergunning kreeg om een werkplaats met woonhuis en winkel, ontworpen door de gemeentearchitect G. van Varik, te bouwen aan de Christaan de Vrieslaan in Middelharnis, stak Gedeputeerde Staten van Zuid‐Holland daar bijna nog een stokje voor. De Inspecteur Besmettelijke Ziekten wees op het aanwezige kerkhof. Binnen een afstand van 50 meter van het kerkhof mocht niet worden gegraven!
Gelukkig kon de bouw toch doorgaan, omdat binnen die 50 meter grens niet direct plannen waren. Destijds een mooie locatie, middenin wat toen een nieuwbouwwijk was.Het was daarmee het tweede als garage opgerichte gebouw op het eiland. Andere sleutelaars waren nog smid of werkten vanuit een oude, vaak houten, boerenschuur.
Kort na ingebruikname van de nieuwe opstallen werd er een Autoline benzinepomp, voorzien van een duizend liter tank, geplaatst. In het begin bepaalden de handel in en reparatie van fietsen, motorfietsen en auto’s, zoals bij de meeste plattelandsgarages, het dagelijks leven. Verkoop van nieuwe fietsen was in die jaren geen probleem. Aansluiting op het telefoonnet volgde in januari. Het Indian motorfietsagentschap werd in april 1925 binnengehaald.
Brandgevaar
Na overname van de erfpacht van het ernaast gelegen perceel in september 1925 volgde een maand later de bouw van drie garageboxen (volgens de Bouwvergunning was Campfens er tien van plan), met iets later een vierde box tegen de bestaande boxen aan. Deze box kreeg een bijzondere huurder: de Bataafsche Import Maatschappij (B.I.M.), het latere Shell. Doel was een benzinedepot voor heel Goeree‐ Overflakkee. Een in het licht van deze tijd gevaarlijke plaats voor een benzinedepot van die grootte. Het depot werd bestuurd door Leen Klem, in dienst van de B.I.M.. In zijn kaki Shell tenue een legendarische figuur, standaard met een dikke sigaar in zijn mond.
Aanvoer van benzine gebeurde in tweehonderd liter vaten, door een beurtschipper. Ze werden geladen bij de benzineraffinaderij van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Mij. aan de Sluisjesdijk in Rotterdam. De beurtschipper loste de vaten op de kade in Middelharnis, waarna Leen Klem ze in een open bakwagen naar het depot bracht.
De Shell vrachtwagen stond ‘s nachts in de achterste garage gestald. Vervolgens distribueerde Leen de vaten, en toen ook nog kisten, met blikken benzine over het eiland. Ondergrondse benzineopslagtanks werden tot aan 1964, toen het eiland de eerste vaste oeververbinding kreeg, gevuld vanuit vaten!
Bergingsbedrijf
Kort na de start van het autobedrijf volgde de aankoop van een Ford TT chassis, dat werd opgebouwd als takelwagen en niet alleen als bergingswagen bedoeld was, maar ook als hijsgereedschap om motoren uit te bouwen. De Ford deed dienst tot 1948. In januari 1926 werd Campfens subdealer van Van Marion in Brielle voor het heel Goeree‐Overflakkee van Chevrolet en Oakland.
Daar vielen ook Chevrolet vrachtwagens onder.
Met wat financiële hulp van twee broers kocht Bert een nieuwe luxe Chevrolet vierdeurs en kondigde hij per advertentie op 2 oktober 1926 het begin van de Autoverhuurinrichting aan. Eind 1926 gaf Campfens aan ook over een ruime sortering Ford-onderdelen te beschikken. Hiermee doelend op Ford dealer Witvliet, die niet in de buurt zat maar waar op dat moment van bekend was dat die zich een half jaar later in Middelharnis zou vestigen.
In april 1929, onwetend van de naderende beurscrisis en enthousiast over de goede zaken die Campfens deed, werd de bestaande werkplaats uitgebouwd door er een grote loods met zadeldak aan de achterzijde tegenaan te bouwen. Omdat de uitbreiding breder was, ontstond ruimte voor een extra inrijdeur. De werkzaamheden gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog gewoon door, zij het met minder personeel. Benzine werd nauwelijks meer verkocht.
Vanaf 1948 werd de garage niet alleen bestuurd door de stichter Bert Campfens, maar ook door zijn zoon Aad (A.J. Campfens, geb. 20‐10‐1923). Zoon Wil werkte ook in het bedrijf, zoon Gerard soms. In januari van dat jaar wordt de bestaande benzinetank vervangen door een zesduizend liter tank. Vreemd genoeg werd er een gereviseerde handpomp teruggeplaatst. Pas in mei 1949 werd de eerste elektrische pomp geplaatst, een oude Avery Hardoll. Chevrolet deed inmiddels zaken met een andere garagehouder in het dorp, maar vanaf het voorjaar 1951 werd Campfens subdealer van Morris, iets later dealer voor het hele eiland.
De schade na de watersnoodramp viel mee, veel materiaal kon voordat het water kwam worden veiliggesteld. Het water bereikte pas in de loop van de dag na de rampnacht Middelharnis. Direct na de ramp had Campfens veel werk om het materiaal van de firma Dijkers met spoed weer draaiend te krijgen. Dijkers was een grondverzetbedrijf, actief bij het herstellen van de dijken.
Als tegenprestatie werden de garage en het woonhuis door het personeel van Dijkers schoongemaakt.
Ook leverde ‘de ramp’ veel ander werk op. Eigenaren van auto’s die nog enigszins hersteld konden worden ondanks het zoute water, wisten de weg naar Campfens te vinden.
Shell verving na de ramp de inmiddels ‘bejaarde’ elektrische pomp door de dan gangbare Beck meterpomp.
In de zomer van 1954 werd vastgesteld dat de garage weer te klein was. De zaken gingen goed. Het Morris dealerschap en de verkoop en onderhoud van de bromfietsmerken RAP, Puch en Solex van Stokvis nam een enorme vlucht, er kwamen twee extra monteurs in dienst. In de toptijd groeide het aantal monteurs tot vijf. Om meer ruimte te creëren, werden de zuid‐ en de westgevel verplaatst. Ook werd bij die gelegenheid het platte dak vervangen door een zadeldak, om meer ruimte te maken voor een vierkoloms hefbrug.
Aad Campfens
In 1957 nam Aad de zaak over van de oprichter. Die werd 65 en kreeg AOW, zonder ooit premie te hebben betaald. ‘Een cadeautje van Drees’, noemde hij het. Met de aanschaf van een Dodge Beep en zelf opgebouwde takeluitrusting met 30 tons lier kwam er veel bergingswerk. Alleen al de lokale politie schakelde Campfens gemiddeld 75 keer per jaar in.
Ook collega-garagehouders maakten gebruik van de takelservice. Op een eiland met veel water en dijken ging het, zeker gedurende de oogsttijd, nogal eens mis. Modderige wegen en een verloren suikerbiet waren naast dronkenschap vaak aanleiding voor verkeersongevallen. Bij de havens bleken regelmatig auto’s zonder aangetrokken handrem geparkeerd te worden.
Vele jaren na de introductie van de stoomfiets sprongen sommige paarden nog steeds in de sloot. De Dirkslandsedijk met zijn latere betonverharding strafte menigeen genadeloos af die te snel reed. Vaak vielen er slachtoffers bij een verkeersongeval, meer dan tegenwoordig kon het bergingswerk voor de takelservice emotioneel zwaar werk zijn.
Bert Campfens vertelt: “Samen met mijn vader heb ik dat, toen ik wat ouder werd, tot aan mijn diensttijd gedaan. In de beginjaren kwam het soms voor dat we als eerste bij een ongeluk aanwezig waren. Op het eiland reed toen maar weinig politie en er was maar één ziekenwagen. Vooral in de nacht was het moeilijk als er nog slachtoffers in of onder het wrak bekneld zaten.
De politie, ziekenwagen en wij werkten met beperkte middelen om ook de moeilijke klussen te klaren. Na een zwaar ongeval kwam de politie vaak mee naar de garage om over de soms schokkende gebeurtenissen te praten en technisch onderzoek te doen aan het voertuig.”
Zonder zwaailicht
“Gelukkig gebeurden er ook leuke dingen. Soms moesten we uitrukken nadat een dokter of zakenman dronken in een sloot was gereden. De opdracht was dan om zonder zwaailicht de klus te klaren en dat kwam nogal eens voor. Het bergingswerk werd later gemakkelijker door meer specialisatie van iedereen. Totdat mijn vader in 1987 de zaak verkocht, is hij het bergingswerk blijven doen en hij is er nog steeds een beetje trots op.”
In de zomer van 1960 werd de benzine‐installatie opnieuw gemoderniseerd. Er kwamen twee pompeilanden. Een met lucht en water, een ander eiland een dubbele pomp. Drie jaar later kwam er een vaste meng‐smeringpomp bij met vijfhonderd liter tank.
In september 1964 werd een ambitieus plan ingediend bij de gemeente om vanaf het woonhuis tot aan de achterzijde van de garageboxen een verbindingsbalk te maken voorzien van de op grote stations gebruikelijke verlichte Shell reclame in rood en geel en de naam ‘Campfens’, in blauwe neonletters. De gemeente vond het te opzichtig. Ondanks meerdere pogingen met kleinere letters en andere kleuren bleef het ambtelijk apparaat de modernisering afkeuren.
In 1973 stelde Aad Campfens op zijn beurt zijn zoons Bert (H.J., geb. 03‐06‐1951) en Ad (A.A.J., geb. 16‐01‐1955) voor de garage over te nemen. Bert sleutelde graag, maar garagehouder worden daar voelde hij niets voor. Hij werd werktuigkundige op een onderzeeboot. Jongere broer Ad moest volgens grootvader Bert het vak nog leren. In 1978 werd een Bedford verhuiswagen aangeschaft die werd omgebouwd tot een modern bergingsvoertuig. De verhuur van garageboxenpark was inmiddels uitgebreid met een twintigtal, nu stalen, boxen.
Garage Smitshoek
Uiteindelijk kwam er na drie generaties Campfens een andere naam op de gevel. Aad verkocht de garage per 1 januari 1987 aan Jacques Smitshoek. Jacques kon zeer vroeg op nieuwjaarsmorgen gelijk aan de slag als berger. De garage had nog wel wat autoklanten, maar de glorie van weleer keerde niet terug. Het contract met Shell werd beëindigd.
Daarvoor in de plaats kwam een onbemande pomp van oliehandel De Ruiter uit Dirksland, later werd dat een OK pomp, tot het ‘benzinedoek’ in 2007 viel. Het bergingswerk werd nog ruim tien jaar voortgezet. Smitshoek gebruikte de garage vooral voor onderhoud en stalling van zijn taxi’s. Wel werden nog bromfietsen en fietsen gerepareerd, een activiteit die door zoon Pieter werd overgenomen en voortgezet op een andere locatie. In 2017, toen het taxiwerk al enige tijd stillag, werd het uit 1924 daterende garagegebouw verkocht aan een online bouw‐centrum dat met respect voor het oude garagepand de gebouwen in stand houdt.
Bronnen: Krantenbank Zeeland, Familie Campfens, Fam J. Smitshoek, Streekarchief Goeree Overflakkee, eigen archief Bas de Voogd.
Foto’s Garage Campfens