M.L. Hermans & Co, Fluwelen Burgwal 13-17, 's Gravenhage. fabrikanten van rijtuigen en auto-carrosserieën. Hofleveranciers.
Deze oorspronkelijke calèche bouwer werd opgericht in 1841 door Mattheus Leonard Hermans (1812-1876). Aanvankelijk gestart met 6 personeelsleden, telde 10 jaar later 21 man, in 1860 69 en in 1870 155 personeelsleden. In 1878 werd met 2 rijtuigen ingezonden naar de Wereldtentoonstelling in Parijs.
Door invoering van stoomwerktuigen liep dit aantal werknemers terug in 1904 naar ruim 60. In oorsprong gevestigd aan de Korte Poten en daarna verhuisd naar de Fluwelen Burgwal 13-15 waar het bedrijf voor het laatst voorkomt in de adresboekjes van 1926/1927.
Na het overlijden van de oprichter M.L. Hermans in 1876 werd het bedrijf voorgezeten door Johannes Wilhelmus Paesie (1843-1911) die op 14 jarige leeftijd was begonnen als leerjongen samen met Andries Jacob Haaxman (1817-1893). In 1865 werd de firma in voormalige Nederlands Indie vertegenwoordigd door J. Arntzen in Batavia, en op 12 april 1873 vervangen door J.A. Ceulen in Probolingo en leverde Hermans & Co rijtuigen aan diverse Javaanse vorsten, ook het Koninklijk huis was een niet onbelangrijke klant voor de hofrijtuigen en was men rond 1900 begonnen als carrosseriebouwer.
Bronnen:
Staatsiekoets voor een Javaansch vorst uit de rijtuigfabriek van Hermans & Co. te 's-Gravenhage In: Nederlandsch Magazijn. - Amsterdam. - 1859; p. 268-269: ill.
Beschouwing over de grote bedrijvigheid bij de rijtuigenfabriek van Hermans & Comp. In: Haagsche Courant. - 's-Gravenhage. - 11 mrt. 1865; p. 2 J. Gram;
De Rijtuigfabriek van L. Hermans & Co 's-Gravenhage in onzen tijd: met 80 ill. en 3 photo-chromo-drukken naar Apol [etc.] In: 's-Gravenhage in onzen tijd
Haagsche Schetsen. - Amsterdam. - 1893; p. 92-94. J.de Loos-Haaxman, een huis aan de Fluwelen Burgwal, Die Haghe jaarboekje (1958) p.98-100. (Die Haghe, uitgave van de geschiedkundige vereniging Die Haghe).
Met dank aan Peter van Dam
Meer lezen over het rijtuigverleden van Hermans? Zie de website van Hippomobielerfgoed.nl.
Uit een mededeling die gemaakt werd kort na de Scheveningse Automobielfeesten van 1906, waar Hermans de eerste prijs voor Nederlands Koetswerk binnen had behaald, bleek dat Hermans van oorsprong een leverancier was van kwalitatief hoogwaardige luxe rijtuigen die kennelijk ook in groten getale naar indië werden geëxporteerd. Men was o.a. leverancier van "staatsie karossen voor Indische Vorsten."
Ondanks het feit dat Hermans de eerste "auto landaulette" aan het Koninklijk Huis mocht leveren, namelijk een Renault 35/45 pk voor Prins Hendrik in 1908 (Deze wagen had het nummer M-892) is er over deze carrosseriebouwer weinig meer bekend.
In juni 1927 werd het bedrijf geliquideerd.
Artikel uit Het Vaderland d.d. 21 juni 1927:
DE KONINKLIJKE RIJTUIG FABRIEK M. L. HERMANS & CO.
Er is wel geen dier, dat in de schaduw van den mensch der 20e eeuw meer gedaald is dan bet paard. Was het Buffon, die het paard noemde „le plus noble conquete de I'homme", of was het een ander, -zooveel is zeker, dat tegenwoordig bij den modernen mensch bet paard nauwelijks meer in tel is. Het geslacht hippos heeft het hard te verduren. Hier in den Haag bijv. is er een tijd geweest, nog niet zoo heel lang geleden, dat er schier geen ruimte genoeg was voor stalling voor paarden, zoo vele edele rossen werden er gehouden door heeren-eigenaars en huurkoetsiers. In de Houtstraat had men zelfs een paardenstal geïmproviseerd op een eerste verdieping, waar de paarden wel niet opgeheschen of als een piano opgetakeld werden, maar met eenige training langs een kippenladder hun kribben bereikten. Er was overvloed van paarden en van bijbehoorende sierlijke rijtuigen.
Thans kan men dagen lang in de residentie flaneeren zonder een paard te ontmoeten. Alleen de meeste kooplieden in groenten zijn het paard nog trouw gebleven en bij begrafenissen ziet men nog paarden voor de rijtuigen. En wil men de sierlijke bewegingen van dit nobelste der dieren nog genieten, dan moet men zich begeven naar bet Alexandersveld, waar de cavalerie nog altijd bare evolutiën houdt en de politie te paard hare stallen heeft. Zelfs is het al zoo ver gekomen met de achteruitzetting van het paard, dat de Haagsche gemeenteraad weigerde het subsidie voor het concours hippique, dat vroeger, tot de meest populaire en mondaine genietingen behoorde van het Haagsche publiek.
Men kan het betreuren, maar het is een onloochenbaar feit, dat de auto het in den strijd met het paard glansrijk gewonnen heeft. De huurkoetsiers hebben plaats gemaakt voor, zijn omgezet in garagehouders; hooizolders verdwijnen; voor de fourage der automobielen verrijzen langs den weg benzinepompen, voor hun stalling parkeerterreinen. Het is overal auto, motorfiets en rijwiel, te midden van de schaarsche en schichtig rondkijkende voetgangers, wat men ziet. Een paard en wagen, een sierlijke equipage in de straten is een curiositeit geworden. Men kijkt er vreemd van op, een vader en een moeder staan er stil bij, om hun kinderen te vertellen van een grijs verleden, toen elegante equipages en Jan-pleiziers het stadsbeeld opvroolijkten.
Het is wel jammer dat dit moderne verkeer een industrie ten doode heeft opgeschreven, die ook hier ter stede een groote vermaardheid had. Einde van deze maand zal de Koninklijke Rijtujgfabriek M. L. Hermans en Co. gesloten worden. Oudere tijdgenooten zullen zich die fabriek aan den Fluweelen Burgwal nog we! uit haar bloeitijd herinneren, alhoewel misschien met meer uit de dagen toen de Burgwal nog een gracht was en de fabriek aan het water lag, met een bruggetje over de gracht als toegang naar het woonhuis. De ingang van de fabriek was toen nog in de Koediefstraat.
In het Gemeentemuseum ziet men den Fluweelen Burgwal in dien toestand afgebeeld op een schilderij, waarop ook de fabliek voorkomt met het bruggetje. In de eerste helft der vorige eeuw was daar een knoopenfabriek. De heer M. L. Hermans, rijtuigmaker in de Korte Poten, bracht, toen de knoopenfabriek werd opgeheven, in 1858 zijn zaak naar dat ruimere gebouw aan den Fluw. Burgwal over, breidde het terrein door aankoop nog verder uit en legde er den grondslag voor een industrie, die door haar fabrikaat in binnen- en buitenland een groote vermaardheid kreeg.
Ook in het buitenland, waar op wereldtentoonstellingen te Londen en te Parijs de rijtuigen van Hermans meermalen bekroond werden. Hermans bereikte dat resultaat door aan zijn zaak een zeer geoefend personeel te verbinden van chefs en werklieden in de verschillende ambachten als wagenmaker, smid, schilder, zadelmaker, stoffeerder en vooral ook teekenaar, die in die dagen van het gulden ambacht, dat nog niet zoo zwaar gehandicapt werd door de machine, het rijtuig opbouwden als een schier volmaakt voorwerp van zuiver en accuraat handenwerk. Het was vooral de sierlijke, bevallige vorm, de mooie lijn die aan de rijtuigen van Hermans reputatie gaven. En wanneer dan zoon sierlijke koets, landauer of calèche zijn voltooiing naderde, kwam de wapenschilder aan de beurt en schilderde op de portieren het wapen, van den cliënt, een versiering die in onzen democratischen tijd, op de auto’s, althans tot heden, niet is nagevolgd. Hoogtij was er in de fabriek, als er een koets voor de Koninklijke Familie moest worden gebouwd, of als Mangkoe Negoro en de sultans van Djocja en Solo staatsierijtuigen bestelden. Dergelijke
pronkstukken werden dan met de harnachementen voor de paarden tentoongesteld en trokken tal van belangstellenden. Toen het rijtuig voor den Sultan van Solo in de groote zaal van de Teekenacademie zou worden tentoongesteld, had men niet gerekend op den nauwen toegang tusschen de pilaren van de perystiel. Het rijtuig kon er niet door. Een kort beraad : de wielen werden van de bak genomen en het rijtuig in schuinen stand het gebouw binnengedragen. De fabriek was terecht trotsch op die producten van haar nijverheid. De directie liet er schilderijen in olieverf naar maken, het rijtuig en den stoet van Indische bedienden in hun bonte liverei afbeeldende, zooals de Indische vorsten er in reden in het Javaandsche landschap.
Als Delftsche jongen herinner ik mij nog levendig het voorbijrijden langs het Oude Delft van enorme kisten waarin rijtuigen van Hermans verpakt waren, bestemd om via Rotterdam verzonden te worden naar Engeland of naar Java.
Op de wereldtentoonstelling .te Londen in 1861 was de fabriek van Hermans vertegenwoordigd door liet sierlijke staatsierijtuig voor den Sultan van Solo en door een prachtexemplaar van een boerenchais. De staatsiekoets trok zoo zeer de aandacht, dat er in de Ill. London News een afbeelding van verscheen en de heer Hermans uit Londen het bezoek ontving van een Britsch-Indischen potentaat, die in de fabriek belangrijke bestellingen voor Br. Indië kwam doen. De fraaie boerenchais kan men thans nog bewonderen in het Rijksmuseum. Op de paneelen is een oud-Hollandsche boerenbruiloft geschilderd, het werk van den in 1891 overleden Delftschen kunstschilder P. A. Haaxman. In den catalogus van het museum staat abusievelijk als auteur van het schilderwerk vermeld de paardenschilder Verschuur.
Na het overlijden van den heer Hermans in 1876 werd de zaak op denzelfden voet, d.w.z. naar de traditie van den stichter, voortgezet. Dit kon geschieden omdat Hermans twee zeer bekwame opvolgers had, de heeren A. J. Haaxman en J. W. Paesie, de eerste voor het technisch, de tweede voor liet commercieel en administratief bedrijf. De heer Haaxman was nog de bedrijfschef van den ouden stempel, d.w.z. zelf door en door bekwaam ambachtsman, wat voor het rijtuig ook beteekent onderlegd en bedreven in verschillende ambachten. Zijn hoofdvak was het zadelmaken, maar ook in de overige vakken had hij zich zoo ingewerkt, dat geen rijtuig de fabriek verliet, of het oog van den meester had het tot in de uiterste finesses gekeurd. Bemerkte bij een fout, bijv. in het schilderwerk, dan moest het rijtuig onverbiddelijk naar de werkplaats terug. De bouw van het rijtuig, de sierlijke lijn was zijn werk naar zijn teekening, waarmee hij gewoonlijk des Zondags, op het stille uur van de fabriek bezig was. Hermans was meer industrieel, man van zaken en vond als zoodanig een voortreffelijken opvolger in den heer Paesie. Haaxman daarentegen de chef-werkman van het onder hem werkende geoefende personeel.
Toen die twee uitstekende krachten, na meer dan vijftig jaren de zaak gediend te hebben, overleden waren, ging de directie van de N.V. M. L. Hermans en Co. Over aan den kleinzoon van Hermans, den heer Matthieu Zuur. Hij heeft het door zijn energie nog lang weten vol te houden, maar de glorie van de zaak, als rijtuigfabriek, was voorbij, voor goed voorbij. In naam bleef het nog eenige jaren de rijtuigfabriek, maar de carrosserie van auto's werd van lieverlede het hoofdbedrijf. De heer Zuur, die ook bijna veertig jaren aan de zaak verbonden is geweest, heeft begrepen dat het voor den naam van de Koninklijke Rijtuigfabriek jammer zou zijn als zij haar roem nog langer overleefde.
Sic transit...