In het genoeglijke plaatsje ’s Grave(!)moer, dat nou niet direct bekend staat om zijn industriële activiteiten, produceerde Marinus Entrop rond 1909 vier tricar-automobielen. De advertentie in de ANWB-Kampioen uit 1909 toonde zijn totale productassortiment.
Vijftig jaar later, na een interview met de Bredasche Courant kwamen er meerdere journalisten in ’s-Gravenmoer bij hem langs om te genieten van zijn sterke verhalen. Het Parool van 29 oktober 1960 kopte "Ik bouwde eerste Nederlandse auto" (klik!). Zodoende kreeg hij in korte tijd een landelijke, maar oppervlakkige bekendheid. Marinus Entrop verdient beter met daarbij een brede Brabantse waardering.
De vader van Marinus, was leerlooier in Weesp en verhuisde met zijn gezin in 1877 naar Berlicum en vervolgens in 1895 voor twee jaar naar ’s-Gravenmoer. Daar leerde Marinus de ‘s-Gravenmoerse Dina de Geus kennen waarmee hij in 1897 is getrouwd. Vervolgens, bijna de hele rest van zijn leven, bleef hij in ’s-Gravenmoer wonen.
Hieronder een aantal citaten uit een ander interview door journalist Arie van Pas, ook uit 1960:
“Ik was nog maar een ‘Entropje’ toen ik al op de tram zat van Den Bosch naar Helmond”, vertelde hij. ‘Als jochie van dertien moest ik de hele dag stoken en met de smeerkan lopen. Bijna drie jaar heb ik op dat ding gezeten, maar ik leerde niks. Toen ben ik naar een machinefabriek gegaan, maar verdienen was er niet bij. Ieder week moest ik de baas betalen. Vier gulden... Leergeld...!
Ik had me een schoon karweitje daar op die fabriek. De ganse dag moest ik roestkrabben en ketels in de menie zetten.”
In deze trant kon Marinus in de zestiger jaren urenlang vertellen. Hoe hij bij de machinefabriek nog een tijd lang aan de draaibank heeft gestaan en vervolgens twee jaar lang als machinist het zand van de uitgegraven IJzeren man in Vught naar Den Bosch mocht transporteren. Na een kort avontuur op een baggermolen in de Westerschelde en vervolgens als stoker op de trein in Tilburg kwam hij tenslotte bij de leerlooier, later lijmfabrikant, Aarts in Dongen terecht.
“Ik ben er negen maanden geweest als mecanicien. Daar leerde ik wel en ik kon van alles in elkaar prutsen. Op een goede dag zouden ze bij Aarts automobielen gaan maken. Er zou een busonderneming komen.
Ik zie daar nog die motor staan. Een ingenieur erbij, een hele meneer, uit Brussel warempel. Die meneer zou nu eens laten zien hoe zijn motor liep. En verdraaid, hij liep... nog geen twintig seconden. Het ding deed ’n sis en ’n blaas en dan zei het ’n keer tuf-tuf en dan nog ’n keer prut en dan niks meer."
Na een cynische woordenwisseling die daarop volgde, stond Marinus op straat.
Aarts in Dongen kreeg in april 1899 een hinderwetvergunning voor de ‘Oprichting automobielfabriek’, maar van een succesvol eigen auto-ontwerp is niets bekend.
Het ontslag bij Aarts was voor Marinus reden genoeg om van april 1900 voor anderhalf jaar zijn geluk te beproeven in Rotterdam, bij twee verschillende werkgevers.
“En ’s avonds na het werk, prutste ik thuis. Ik had het in m’n hoofd gehaald een motor te bouwen die op carbidgas liep. Toen ik er mee klaar was liet ik hem proefdraaien. Het ding draaide dat het een lust was. Even later komt m’n vrouw me roepen voor de koffie. Ik denk laat m’n carbidmotor maar zolang draaien... Ik zit goed en wel met m’n vrouw aan een ‘bakske’ en daar valt me een slag... ik zag m’n vrouw even niet zitten. Alle ruiten d’r uit, bij ons bij de buren, overal en nergens een carbidmotor meer te zien en ook geen schuurtje waarin ie gestaan had... Toen m’n vrouw weer op adem was, vroeg ze argeloos, wat kan dat toch geweest zijn Rinus? Ik zei: o niks, ik denk een bom... De verdere dag bleef ik maar rustig binnen. Vijftig meter van ons vandaan was een bonk ijzer door de waranda gevlogen van de officier van justitie. De man kreeg de schrik van zijn leven. Het eind van het liedje was, dat ik op het matje moest komen bij de commissaris van politie. Entrop, zei ie, nu moet je me eens vertellen wat er gebeurd is. Ik zei, ja commissaris dat is geen alledaagse kost. Om kort te gaan, ik kreeg geen proces-verbaal, want de man vond dat ik een vooruitstrevende vent was.
Maar de stukken bij de buren moest ik natuurlijk betalen. En dat was een grapje van duizend gulden.” (qua koopkracht ca. € 11.000 nu, F.K.)
Eind 1901 keerden Marinus en Dina terug naar ’s-Gravenmoer, waar hij in 1907 zijn eerste hinderwetvergunning kreeg voor een smederij. Volgens bovenstaande advertentie begon hij in 1906 met de productie van fietsen, merk ’Entrop’.
Het bevolkingsregister vermeldde dat Marinus in 1912 failliet ging. In zijn kranteninterviews, vijftig jaar later, verklaarde hij in die periode van 1906 tot 1912, eerst 800, later dat hij er 1.500 en een andere keer zelfs 1.800 fietsen gemaakt te hebben.
Met zijn verkoopprijs van zestig gulden per fiets, betekende de verkoop van 1.500 fietsen een omzet van f. 90.000 (koopkrachtwaarde nu ca. € 890.000). Begrijpelijk dat je als creatief technicus bij zo’n omzet door de gebruikelijke kredietverlening in financieringsproblemen komt. Al in 1914 vermeldde hetzelfde bevolkingsregister dat zijn faillissement was opgeheven en in het vervolg stond het bord ‘Gruno’-rijwielen, die uit Winschoten kwamen, bij zijn pand in de Hoofdstraat. Van een grootschalige productie was verder geen sprake meer!
Jonkheer Mr. Van Meeuwen uit Den Bosch kreeg in september 1898 zijn vergunning nr. 26 ‘voor het berijden van rijkswegen’ met een auto, waarmee hij op een zomerse dag ook door ‘s-Gravenmoer reed.
“Het was zo’n ding uit het buitenland, want in Nederland moest de auto nog ‘geboren’ worden. Een koets zonder paarden ervoor die zomaar over de keien hobbelde, nee, dat had nog nooit iemand gezien. Ik ook niet, dat wil ik je wel zeggen. Maar toen ik de wagen zag, zei ik tegen m’n vrouw: ik bouw er ook één. Het werd een hobby voor me. Ik experimenteerde en experimenteerde en tenslotte kon ik zeggen dat is ie.”
In de zomer van 1907 kreeg Marinus op aanvraag het Brabantse kenteken N-646 toegewezen voor zijn creatie. Zoals bij de eerste Benz en Dion-Bouton automobielen, paste ook Marinus ‘fietswielen’ toe, gezien de brede beschikbaarheid van fietsbanden en om het gewicht te beperken.
In 1909 was er sprake van een dusdanig betrouwbare automobiel, dat hij een verslaggever van de ANWB-Kampioen voor een rondrit uitnodigde. Hiervan kwam een reisverslag met bijgaande afbeelding in de Kampioen van 24 september 1909.
“We gingen van hier naar Dongen en toen naar Capelle, Dussen, Gorkum, Utrecht, Zeist, Nijmegen, Arnhem en zo weer naar het zuiden terug via Den Bosch. Overal stonden de mensen langs de wegen. Het was me een tocht. ‘s Avonds om tien uur was ik weer thuis. Ik haalde met m’n wagentje een gemiddelde snelheid van zestig kilometer per uur. Vierentwintig liter benzine had ik die dag versnoept (verbruik 1 : 10) en driekwart liter smeerolie. Ik plaatste een advertentie en in de kortste keren had ik honderdtwintig bestellingen binnen, tot uit Semarang en Amerika toe...
Nou ik heb vier auto’s gemaakt en toen ben ik er mee opgehouden.”
De journalist van de Kampioen vertelde nog over de eigenschappen van deze auto.
“De versnellingen zijn rationeel gekozen, zodat dit wagentje, met twee personen, alle hellingen van de weg Utrecht-Wageningen zonder moeite neemt.”
Het Entrop-tricar assortiment bestond uit twee uitvoeringen. De tweepersoonsversie, van ca. 200 kg met luchtgekoelde eencilindermotor van ca. 1,6 pk, kostte f 1.700 (koopkracht nu ca. € 16.900). Daarnaast was er de grotere uitvoering van ca. 325 kg met een luchtgekoelde tweecilindermotor van ca. 3,1 pk.
In die avontuurlijke periode rond 1910 heeft Marinus ook een dubbeldekker bus geconstrueerd, in die zin dat hij op een beschikbaar chassis een bovenbouw ontwierp en bouwde.
Hierover weer een staaltje van Marinus’ zijn verteltrant.
“Als er ergens kermis was, in Den Bosch, Tilburg, Breda of Oisterwijk bijvoorbeeld, dan tufte ik er heen. Voor twee kwartjes per persoon konden de mensen dan een toertje maken. Ik verdiende in één keer soms wel driehonderdvijftig gulden. De mensen waren gewoon niet van m’n bus af te slaan. Ze zaten met hele trossen op de treeplanken, op de spatborden en op de motorkap. Ik wist vaak niet hoe ik het had. Ik moest gewoon de politie erbij halen om ze er af te knuppelen...”
“Ja, dat rijden met die bus was me wat in die dagen. Maar m’n vrouw was er niet erg mee ingenomen. Ik was maar weinig thuis meer en de zaak zou naar de kelder zijn gegaan als ik op een gegeven ogenblik er niet mee opgehouden was. De bus heb ik tenslotte verkocht, voor zevenduizend gulden. Ze is de grens over gesmokkeld.”
Zijn roemruchte tijd eindigde met zijn faillissement in 1912, waarna hij ongetwijfeld kleinschaliger ging werken. De basis werd het repareren van fietsen en de verkoop van de ‘Gruno’ rijwielen. Als technicus in optima-forma hield hij zich daarnaast bezig met de uiteenlopende constructies en reparaties, maar het meest in de sfeer van voertuigen, zoals vermeld in zijn advertentie van 1909.
Een andere specialiteit waren de invalidenwagentjes, op maat gemaakt met de aandrijving aangepast aan de handicap. Net als bij de fietsen werd ook de prijs zonodig aangepast aan de draagkracht van de gebruiker.
Tot zijn overlijden op 88-jarige leeftijd in 1962 door een schedelbasisfractuur is hij actief bezig gebleven. Op het laatst, steunend op een schopsteel met de opmerking “Ja, zie je, ik heb reumatiek in mijn rechterpoot.”
Het is onmogelijk een compleet overzicht te geven van wat hij construeerde en repareerde in de loop der jaren. Enkele uiteenlopende zaken waren: het uitboren van ca. 200 motorcilinders, het repareren van de stoommachine bij de plaatselijke melkfabriek, het fabriceren van vorstbestendige buitenkranen naar eigen ontwerp en het leveren van kettingwielen voor alle bekende merken motorfietsen.
De auto-didact Entrop behield tot het laatst toe zijn trots. Toen een journalist van het blad ‘DAF-wereld’ hem in de zestiger jaren uitnodigde voor een bezoek aan Eindhoven was zijn reactie: “Och wat zal daar te zien zijn? Draaibanken zijn overal te zien. Ze zullen wat groter en mooier zijn en automatisch, maar iets nieuw kunnen ze me niet vertellen.”
Zijn automobiel was wel tien jaar later dan Eysink-Amersfoort, Simplex-Amsterdam of de Gebroeders Spijker-Amsterdam, maar het was een origineel ontwerp van een creatieve technicus en vijftig jaar voor de DAF-personenauto’s uit Eindhoven.
Drs. Ing. Frans Kense, Tilburg, mei 2008
Met dank aan Jan Bakker, Arie van Pas en Marius Verhagen
Op 30 oktober 2012 is in het plaatsje 's Gravenmoer bij Dongen een borstbeeld onthuld van Marinus Entrop. Lees het artikel met foto's in Dongen Optimaal, de internetkrant voor Dongen, 's Gravenmoer, Klein-Dongen en Dongen-Vaart.