Jules de Ceuster werd in 1886 in Heyst (België) geboren en vluchtte in 1914 met vrouw en kinderen naar Nederland. Via een opvangadres in Vlissingen kwam het gezin uiteindelijk in Ruinerwold terecht. De Ceuster kreeg een baan als hoofdmachinist in de elektrische centrale van het dorp. Na enkele jaren stichtte hij samen met een rijke boer, genaamd E. Derks, de 'CEDE'-fabriek voor de fabricage van motorfietsen, zuiggasmotoren, deurkrukken en waterkranen.
De fabricage van motorfietsen begon waarschijnlijk rond 1918. Veel exemplaren zullen het er niet geweest zijn; enkele werden bij wedstrijden in de regio gebruikt.
Via Steenbergen vestigde De Ceuster zich in 1924 in Princenhage bij Breda en werd vertegenwoordiger van de Franse C.L.M. motoren (Compagnie Lilloise de Moteurs). In de werkplaats aan de Nijverheidsingel monteerde het bedrijf deze motoren in allerlei trucks, tractoren en bussen.
Op 7 december 1929 presenteerde Jules de Ceuster in de Bredase Belcrumpolder zijn eigen vrachtwagen. Er was een groot bord op geplaatst met daarop de tekst:
"Omwenteling in het autowezen"
Hollands fabrikaat
Het vervoermiddel van de toekomst
J.d.C.
De vrachtwagen droeg het kenteken N-14091. Hij was gebouwd op een gebruikt licht Minerva vrachtwagenchassis. Door uitboren was de eencilinder C.L.M.-motor opgevoerd van 6 pk. tot 8 pk. Op de radiateur was een groot koperen embleem van JdC aangebracht. Marcel de Ceuster, de zoon van Jules, reed met dit voertuig op één dag op en neer van Breda naar Lille (Franrijk), waarbij 6 liter brandstof werd verbruikt. Deze truck werd verkocht aan de Zundertse Steenfabriek waar men er anderhalf jaar mee gereden heeft. Het is niet bekend waar hij daarna gebleven is. Een succes werd de JdC niet; het bleef bij dit ene exemplaar. Wel ging de verkoop en inbouw van C.L.M. motoren door en het bedrijf werd dealer voor Minerva automobielen.
Vijf jaar later kwam Jules de Ceuster terug met een nieuwe omwenteling. Samen met zijn zoon Marcel had hij de PRABO J.D.C. Patent dieselvergasser ontwikkeld. Met dit apparaat was het mogelijk om naast benzine ook goedkopere dieselolie als brandstof voor benzinemotoren te gebruiken. Men rekende op een besparing van zo’n 70%. “Een tocht van Breda naar Amsterdam kost in een Ford met J.D.C.-installatie 35 cent aan ruwe olie. Een tocht Breda-Groningen v.v. (ongeveer 770 K.M.) ongeveer ƒ2,-,” heette het in de Limburger Koerier. Na inbouw had een auto voor elke brandstof een afzonderlijk voetpedaal. Het gebruik van de ene pedaal sloot dat van de andere uit.
De ervaringen van de eerste gebruikers, de N.V. Autobusmaatschappij ‘s-Hertogenbosch-Vught-Voorburg, brouwerij De Drie Hoefijzers uit Breda en Stoomhoutzagerij der firma C. Aarden en Zoon uit Zevenbergen waren positief. Het Rijk bestelde in 1934 17 tractoren met J.d.C.-vergasser voor de Wieringermeerpolder, die toen juist in cultuur werd genomen. Toch is de dieselvergasser niet op grote schaal in gebruik genomen.
Jules de Ceuster overleed in 1964. Zijn zoon Marcel, die aanvankelijk in het bedrijf van zijn vader werkzaam was, kwam later bij de A.T.O. in Utrecht terecht, voordat hij in 1945 in Breda een eigen onderneming startte.
Tekst Jan Bakker. Dit artikel is eerder geplaatst in het Conam Bulletin 1991/2 en Conam Bulletin 1997/1 onder de titel 'De droom van Jules de Ceuster'.